Kenmerkende gesprekken bij het profiel

13 december 2019

In de profielmodulen van het examenprogramma Groen wordt gespreksvaardigheid niet vaak expliciet genoemd. Bij twee deeltaken is het voeren van gesprekken de essentie: in deeltaak 3.4 bij het "anderen informeren over het belang van planten en dieren en over de herkomst van natuurlijke producten" en in deeltaak 4.3 bij "producten verkopen".

Hiernaast is in de algemene kern sprake van "met mensen samenwerken en overleggen". Dit wordt niet nader uitgewerkt, maar het is aannemelijk dat het hier voor een belangrijk deel gaat om mondelinge communicatie. Bij de afzonderlijke taken en deeltaken wordt dit verder niet benoemd. Ook wordt nergens in het examenprogramma benoemd dat de beroepsbeoefenaar (leerling) te maken heeft met leidinggevenden, maar dit zal ongetwijfeld aan de orde zijn en het ligt voor de hand dat er dan sprake zal zijn van instructies ontvangen, vragen stellen en rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden.

Al met al kunnen als meest kenmerkende soorten gesprekken bij het profiel Groen benoemd worden:

  1. Rapportage
  2. Uitleg en instructie geven
  3. Verkoopgesprek
  4. Werkoverleg

Opening en afsluiting van het gesprek

De genoemde soorten gesprekken hebben elk hun specifieke inhoud en opbouw. Bij elk gesprek is hieromheen nog sprake van een opening en een afsluiting van het gesprek.  Vaak is daarbij sprake van een begroeting en een afscheid. De opening en/of begroeting kan kort zijn als de deelnemers elkaar kennen en de setting van het gesprek bekend is, of wat langer als er tijd nodig is om kennis te maken of bijvoorbeeld een klant op zijn gemak te stellen door eerst even over koetjes en kalfjes te praten. Ook de afsluiting kan, afhankelijk van de setting, beperkt zijn tot een groet, of wat langer zijn.

Algemene kenmerken van gesprekken bij Groen

De gesprekken die bij de taken van het profiel Groen worden gevoerd, kunnen verschillend van karakter zijn. Gesprekken met klanten hebben een zakelijk karakter en de posities en rollen van de gespreksdeelnemers zijn duidelijk verschillend. Bij een verkoopgesprek is de verhouding tussen de gespreksdeelnemers anders dan bij het begeleiden van een workshop, excursie of natuurspeurtocht. En in het laatste geval maakt het nog weer uit wie de deelnemers zijn. Bij gesprekken met collega's is de situatie over het algemeen informeel en gelijkwaardig.

Algemene kenmerken van gesprekken bij Groen kunnen afgeleid worden uit de competenties die genoemd worden in de kern (deel A) van het examenprogramma. Zo moet de kandidaat met mensen samenwerken en overleggen; relaties opbouwen en netwerken onderhouden; communiceren en zich presenteren; zich op de behoefte en verwachtingen van de klant richten en klanten helpen.

Bij alle zakelijke, dus min of meer formele, gesprekken zal de leerlingen zijn taalgebruik moeten aanpassen aan zijn positie ten opzichte van de gesprekspartner. Door de juiste toon te hanteren (bijvoorbeeld in aanspreekvormen, formulering van vragen) kan hij laten merken dat hij een opdrachtgever of klant respecteert en graag aan diens wensen tegemoetkomt. Tegelijkertijd moet hij op een gepaste manier zijn eigen deskundigheid laten blijken.

Bij het begeleiden van activiteiten als workshops of excursies is het treffen van de juiste toon ook belangrijk: soms moeten deelnemers worden geënthousiasmeerd, uitgedaagd of juist gerustgesteld. Uiteraard maakt het hierbij verschil wie de deelnemers zijn; zo worden kinderen anders aangesproken dan volwassenen.

Hiernaast is in professionele gesprekken een duidelijke opbouw van belang. De leerling moet in staat zijn om een gesprek te structureren en de overgangen in het gesprek duidelijk aan te geven. Op die manier worden misverstanden voorkomen.

Tot slot moet de leerling in gesprekken in specifieke beroepscontexten natuurlijk ook vaktaal gebruiken: de taal die hoort bij de verschillende taken en werkgebieden van het profiel. In gesprekken met collega's worden over het algemeen meer vaktermen gebruikt dan in contacten met klanten (behalve als deze klanten in hetzelfde vak zitten). De leerling moet zich ervan bewust zijn dat klanten bepaalde begrippen misschien niet kennen en deze verduidelijken of vervangen door meer algemene woorden en uitdrukkingen.