Typering van het examenprogramma
Sinds 2003 is gewerkt aan de vernieuwing van de exacte vakken in de tweede fase. De aanleiding voor deze vernieuwing van de bètavakken werd gevormd door enerzijds maatschappelijke ontwikkelingen en anderzijds knelpunten in de bètavakken in het voortgezet onderwijs.
Hoewel de details per vak verschillen, worden de volgende aspecten als aanleiding voor de vernieuwing door de diverse commissies, verenigd in de stuurgroep vakvernieuwing β5, onderschreven.
Maatschappelijke ontwikkelingen
- Wetenschap en technologie ontwikkelen zich snel. Voor deze actuele ontwikkelingen is te weinig aandacht en ruimte in de vigerende programma's.
- Een toename van de instroom in bèta- en techniekopleidingen in het hoger onderwijs is gewenst.
Knelpunten in de bètavakken in het voortgezet onderwijs
- De programma's worden door veel leerlingen als te weinig aantrekkelijk en relevant ervaren. Dit houdt onder andere verband met het gebrek aan actualiteit en is een van de oorzaken van de te geringe instroom in bèta- en techniekopleidingen.
- De verschillende programma's tonen te weinig samenhang binnen de vakken en tussen de vakken.
- Er is sprake van een onbevredigende aansluiting met het hoger onderwijs.
- Er is sprake van overladenheid van de programma's.
Om adequaat in te spelen op deze ontwikkelingen en de gesignaleerde knelpunten op te lossen, hebben de verschillende vakvernieuwingscommissies ervoor gekozen om de nieuwe eindtermen te formuleren aan de hand van contexten en concepten. Contexten kunnen in de visie van de vernieuwingscommissies bijdragen aan actueler, relevanter en meer samenhangend onderwijs. Ook kunnen contexten de inbreng van het hoger onderwijs in het voortgezet onderwijs bevorderen, waarbij een doelmatige conceptenkeus de overladenheid kan terugdringen.
Het uiteindelijke doel van de vernieuwing is dat leerlingen hun biologische kennis kunnen gebruiken in welke context dan ook. Leerlingen leren biologische concepten die hen later in hun persoonlijk leven en in hun vervolgopleiding van pas komen.
Dat betekent dat er geen (voorschrijvende) keuze is gemaakt voor contexten die leerlingen moeten kennen, al worden in het advies van de CVBO en in de syllabus en handreiking wel veel voorbeelden van contexten genoemd. Wel is het de bedoeling dat er expliciet verbindingen worden gelegd tussen de biologische concepten en het gebruik ervan in diverse contexten uit leefwereld, beroepsbeoefening en wetenschap. Ook wordt expliciet aandacht gevraagd voor de – soms kleine, soms grotere – verschillen in betekenis van concepten in verschillende contexten en het meenemen (transfer) van concepten vanuit de ene context naar een andere.
Het nieuwe examenprogramma is door de CVBO samengevat in een systeemmatrix die gebaseerd is op twee ordenende principes. De ene as wordt gevormd door de organisatieniveaus van de biologie, van molecuul tot systeem aarde. De andere as bestaat uit een vijftal systeemconcepten: zelfregulatie, zelforganisatie, interactie, reproductie en evolutie. De cellen van de matrix zijn dan uitwerkingen van de systeemconcepten op de verschillende organisatieniveaus. De matrix benadrukt de samenhang tussen de biologische concepten, zowel in de breedte (de samenhang van de begrippen op een bepaald organisatieniveau) als in de diepte (het voorkomen van een centraal concept op verschillende niveaus).
Dat leerlingen geacht worden de biologische concepten in samenhang te gebruiken, wordt ook benadrukt door de vakspecifieke vaardigheden die in het nieuwe examenprogramma zijn opgenomen: vorm-functie-denken, ecologisch denken, evolutionair denken en systeemdenken.