Examenprogramma vwo
Het eindexamen bestaat alleen uit het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
- Domein A: Verkennen
- Domein B: Verbreden
- Domein C: Verdiepen
- Domein D: Verbinden
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op de domeinen A tot en met D, en indien het bevoegd gezag daarvoor kiest, andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
Domein A - Verkennen.
1. De kandidaat kan de eigen ervaring met kunst, kunstzinnige interesses, kennis van en opvattingen over kunst beschrijven, daarop reflecteren en het resultaat daarvan gedocumenteerd vastleggen.
2. De kandidaat kan daarbij aangeven:
• wat de eigen ervaring met kunst is geweest, welke kennis hij van kunst heeft en wat zijn kunstopvattingen zijn;
• hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen m.b.t. kunst zijn gevormd;
• hoe zijn ervaring, interesses, kennis en opvattingen zich verhouden tot die van anderen, onder wie zijn medeleerlingen.
Domein B - Verbreden.
3. De kandidaat kan ervaringen met nieuwe kunstzinnige activiteiten die worden aangeboden in een levensechte, professionele context, beschouwen en waarderen.
4. De kandidaat kan inhoud, vorm en betekenis van uitingen in ten minste vier kunstdisciplines vanuit een of meerdere van de volgende dimensies beschouwen:
- Feit en fictie;
- Schoonheid en lelijkheid;
- Autonoom en toegepast;
- Ambachtelijk en industrieel;
- Amusement en engagement;
- Digitaal en analoog;
- Individueel en coöperatief;
- Traditie en innovatie;
- Herkenning en vervreemding;
- Monodisciplinair, multidisciplinair, interdisciplinair;
- Lokaal en globaal.
Domein C - Verdiepen
5. De kandidaat kan, individueel en/of in een klein team van medeleerlingen, een artistiek creatief proces of een aspect daarvan onderzoeken.
6. De kandidaat kan hierbij gebruikmaken van:
- voor dit onderzoek of proces geschikte werkwijzen, in de vorm van praktische activiteiten en beschouwend onderzoek;
- de voor dit onderzoek vereiste creërende en analytische vaardigheden;
- diverse bronnen in verschillende media;
- zijn culturele omgeving.
7. De kandidaat kan hierbij gebruikmaken van de onder domein B opgedane kunsttheoretische en/of cultuurhistorische kennis en kan deze kennis kritisch analyseren en contextualiseren.
8. De kandidaat kan de verkregen inzichten documenteren en verantwoorden in een daartoe geëigende vorm, zoals een presentatie, tentoonstelling, verslag, debat, beeld, film, performance.
Domein D - Verbinden
9. De kandidaat kan verbanden leggen tussen de in de domeinen A, B en C opgedane ervaringen en inzichten met betrekking tot kunstzinnige processen.
10. De kandidaat kan aangeven wat daarvan de betekenis is voor zijn (verdere) kunstzinnige en culturele ontwikkeling.
11. De kandidaat kan deze reflectie toelichten in een daarvoor geëigende vorm; te denken valt aan een gesprek, een film, een presentatie, een (digitaal) dossier of een combinatie van deze vormen.