De functie van de beschrijvende tekst
Bij elke vraag hoort een beschrijvende tekst waarvan de kandidaten de inhoud moeten kennen. Deze tekst benoemt op hoofdlijnen de relevante historische ontwikkelingen, personen en begrippen waarmee kandidaten de leidende vraag van de paragraaf én alle denkbare examenvragen moeten kunnen beantwoorden.
Deze tekst is zoveel mogelijk 'kaal' geschreven, dat wil zeggen, zonder zelf verbanden te leggen of conclusies te trekken. Dit wil niet zeggen dat dat helemaal niet gebeurt: op enkele plaatsen zijn verbanden nodig om bijvoorbeeld te ordenen of af te bakenen. Jaartallen die in de beschrijvende tekst genoemd worden beschouwd als historische keerpunten en moeten de kandidaten daarom paraat hebben. Kennis ervan heeft tot doel om gemakkelijker de juiste chronologie aan te brengen.
Historische context: Steden en burgers in de Lage Landen (1050-1700) […] "Tegen 1300 werd Atrecht als centrum van nijverheid overvleugeld door Vlaamse steden als Brugge, die via de Noordzee aansluiting vonden op de handel met steden van de Hanze, maar ook met gebieden in Spanje en Italië. Patriciërs in Vlaamse steden knoopten banden aan met de adel en maten zich steeds meer een adellijke levensstijl aan. Tussen hen en het gemeen, aangevoerd door de ambachtslieden, ontstonden steeds meer spanningen over bestuur en over werkomstandigheden. Met de Guldensporenslag lieten Vlaamse ambachtslieden en boeren in 1302 zien dat ze waren opgewassen tegen patriciërs en feodale heren." De Guldensporenslag geldt als een belangrijk voorbeeld van de toenemende macht van stedelingen ten opzichte van de adel (KA 14) en de nieuwe stedelijke elites, en wel zodanig dat het feit én het jaartal 1302 als keerpunt moet worden gekend. |