Het examenprogramma
Tot 2018 bestond er voor havo en vwo één eindexamenprogramma. De verschillen tussen de beide stromen waren hierin aangegeven door het cursiveren van wat specifiek was voor het vwo. Sinds 2018 zijn er twee afzonderlijke examenprogramma's.
De al bestaande verschillen op het gebied van de vaardigheden (domein A) zijn hierin - met een enkele wijziging - geheel verwerkt. Daarnaast zijn er op het havo ándere eisen voor wat betreft het centraal eindexamen dan voor het vwo.
In de syllabi, die worden uitgegeven door het CvtE, staan onder andere ook nadere, vakspecifieke uitwerkingen van domein A over historische vaardigheden. De uitwerking van de vaardigheden geschiedenis voor het havo wijkt daarin op een aantal kleine onderdelen af van de eisen zoals neergelegd in het examenprogramma. Deze detailverschillen zullen bij een volgende herziening van de syllabi en/of de examenprogramma's worden 'weggewerkt'. Tot dan geldt dat de voorschriften in de examenprogramma's leidend zijn, niet de uitwerking daarvan in de syllabus.
Het verschil tussen havo en vwo
- Vwo-kandidaten moeten in de domeinen A en B een aantal vaardigheden van meer reflectieve of hypothetische aard beheersen die de havo-kandidaten niet hoeven te beheersen. Het betreft (in cursief):
- Ad 1: Met gebruikmaking van […] meerdere voorbeelden van jaartellingen of periodiseringen [uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn] en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden;
- Ad 4: Verschillende soorten historische verandering onderscheiden; door het onderscheiden van continuïteiten van langere en kortere duur onderkennen hoe elementen afkomstig uit verschillende tijdvakken zich gelijktijdig in één tijdvak kunnen manifesteren (de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige);
- Ad 5: een vraag en een daarop aansluitende hypothese formuleren.
- Vwo-kandidaten moeten met betrekking tot eindterm 8, die gaat over de algemene kennis van tijdvakken en over de betekenis van die kennis van tijdvakken voor het heden, naast de eisen die gelden voor havo-kandidaten: uitleggen dat de betekenis die aan tijdvakken wordt toegekend mede afhangt van de tijd, plaats en omstandigheden waarin mensen zich met het verleden bezighouden. Dat houdt in dat vwo-kandidaten zich moeten realiseren dat de betekenis van tijdvakken voor het heden niet voor eens en voor altijd vaststaat, maar dat die kan veranderen afhankelijk van de positie van waaruit naar het verleden gekeken wordt. Ook dit is een inzicht van meer reflectieve aard.
- Vwo-kandidaten moeten in domein C een groter aantal thema´s bestuderen dan havo-kandidaten, te weten vier voor de leerlingen met het profiel Economie en Maatschappij en vijf voor de leerlingen met het profiel Cultuur en Maatschappij. In het havo gaat het om twee zulke thema's.
- In het kader van het thema Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie (domein D; eindterm 10) moeten vwo-kandidaten - naast datgene wat geldt voor havo- én vwo-kandidaten - ´belangrijke denkers noemen en hun opvattingen over de relatie tussen staat en onderdanen´.
- Met ingang van het centraal examen 2018 behoren de tijdvakken 1 t/m 4 en de daaraan gekoppelde kenmerkende aspecten voor havisten wél tot de stof van het examenprogramma, maar wordt kennis ervan niet getoetst tijdens het centraal eindexamen.
- Op het centraal examen worden de verschillen tussen havo en vwo bij uitstek gemaakt door te onderscheiden in moeilijkheidsgraad van de opgaven en het examen als geheel. Dit kan tot uiting komen in verschillen in complexiteit van historische setting, bronnen en/of vraagstelling, en de mate van herkenbaarheid van de context die in de vraag onderzocht moet worden.
Het verschil tussen het profiel EM en het profiel CM op het vwo
Voor leerlingen met het profiel Cultuur en Maatschappij staat voor geschiedenis 40 SLU meer. Dat maakt het mogelijk én verplicht dat zij zich verdiepen in een extra, vijfde thema. Dit verschil gaat terug op een oud onderscheid (tussen geschiedenis 1 en 2) en was ooit bedoeld om ruimte te scheppen voor verdieping op een kunst- en/of cultuurhistorisch domein.
De keuze voor het vijfde thema is vrij. Lastig is, dat de 40 SLU extra in de praktijk vaak niet op de roosters van leerlingen of docenten staan. In plaats daarvan kunnen de leerlingen die het betreft bijvoorbeeld tentoonstellingen organiseren (al dan niet in samenhang met de kunstvakken), extra spreekbeurten houden, een les aan klasgenoten of aan andere leerlingen voorbereiden, enzovoorts. Docenten, maar ook leerlingen hebben ook bij wet alle vrijheid om hier zelf verstandige en interessante keuzes in te maken.
Nota bene: geruchten, als zou deze extra verplichting alleen gelden voor leerlingen met Wiskunde C en niet voor leerlingen met Wiskunde A, zijn inderdaad geruchten, en hebben geen wettelijke basis.