Toetsen in het schoolexamen

27 juli 2023

De stof uit het examenprogramma moet niet alleen behandeld worden, maar ook getoetst in het schoolexamen. In dit onderdeel staat hierover meer informatie, met onder andere adviezen over het afnemen van theorie- en praktijktoetsen en projectopdrachten.

Toetsen zijn er in veel vormen en maten. Voor inf​ormatica is het nuttig om toetsen te verdelen in:

  • Theorietoetsen: individuele toetsen met pen en papier, die onder toetscondities afgenomen worden.
  • Praktijktoetsen: individuele toetsen waarin een leerling een korte en afgebakende praktische opdracht moet uitvoeren, zoals bijvoorbeeld een programma aanpassen.
  • Projectopdrachten: grotere, open opdrachten waar leerlingen in groepen aan werken en waarvoor langer de tijd is.

Theorietoetsen

Een theorietoets is een toets waarvoor een leerling geen andere materialen nodig heeft dan die om zijn of haar antwoord mee te geven. Meestal is dat pen en papier, maar een theorietoets kan ook digitaal of mondeling worden afgenomen. Een theorietoets wordt vrijwel altijd individueel afgenomen en kost meestal één of een paar uur. Een theorietoets is waar je traditioneel aan denkt bij het woord 'toets'. Een theorietoets wordt nagekeken op basis van een correctiemodel en resulteert meestal in een cijfer.

Adviezen voor het afnemen van theorietoetsen bij informatica:

  • Voor het toetsen van het schrijven van code is een praktijktoets vaak beter geschikt omdat leerlingen dan hun programma(onderdeel) kunnen testen.
  • Een theorietoets is niet alleen geschikt voor het toetsen van kennis, maar ook voor het toetsen van bepaalde vaardigheden zoals informatica hanteren als perspectief en werken in contexten. Zelfs voor deelvaardigheden van ontwerpen zoals "in een context mogelijkheden zien voor het inzetten van digitale artefacten" en "deze mogelijkheden vertalen tot een doelstelling voor ontwerp en ontwikkeling, daarbij technische factoren, omgevingsfactoren en menselijke factoren betrekken" is een theorietoets geschikt.
  • Bedenk goed wat je wilt toetsen en welke bronnen je een leerling aanbiedt. Is het bijvoorbeeld belangrijk dat een leerling de 10 heuristieken van Nielsen​ uit het hoofd kent? Of is het belangrijker dat de leerling ze kan toepassen, en is het niet zo erg als de leerling er 1, 2 of 3 niet paraat heeft? Beide kunnen goede toetsdoelen zijn, maar bepalen natuurlijk wel of de heuristieken wel of niet als bron bij de toets geleverd worden.

Praktijktoetsen

Een praktijktoets is een toets die een leerling, net als een theorietoets, individueel en in een beperkt tijdsgewricht maakt, maar waarbij een leerling specifieke materialen nodig heeft om specifieke praktische vaardigheden uit te voeren. Bij informatica zijn die materialen vrijwel altijd een computer, vaak met specifieke software. Het onderscheid tussen een theorietoets die digitaal gemaakt wordt en een praktische toets kan bij informatica soms vaag zijn. Naast nakijken aan de hand van een correctiemodel met een cijfer tot gevolg, worden praktijktoetsen ook vaak aan de hand van rubrics beoordeeld. In dat geval kun je er ook voor kiezen alleen te beoordelen met akkoord of behaald.

Adviezen voor het afnemen van praktijktoetsen bij informatica:

  • Praktijktoetsen zijn het meest geschikt voor gesloten opdrachten zoals het aanpassen van bestaande programma's of het ontwerpen van een enkele programmamodule. Voor grotere, vrijere opdrachten, zoals het ontwerpen en implementeren van een geheel programma is een projectopdracht vaak geschikter.
  • Praktijktoetsen kunnen een hoog 'stapel'-karakter hebben. Dat houdt in dat een leerling die een bepaalde stap niet kan uitvoeren, vervolgstappen ook niet kan uitvoeren omdat die daarvan afhankelijk zijn. Er zijn verschillende manieren om hier mee om te gaan:
    • Laat leerlingen niet alleen het eindproduct inleveren, maar bevraag ze ook op gemaakte keuzes en overwegingen. Hiermee wordt duidelijk wat een leerling bedoeld heeft, maar misschien niet is gelukt. Bovendien kan onderscheid gemaakt worden tussen weloverwogen of toevallige goede keuzes en tussen gemaakte fouten die het gevolg zijn van fundamenteel onbegrip of kleine vergissingen. Een reden om dit niet te doen is dat zowel het schrijven (door leerlingen) als het nakijken (door jou) van deze tekst veel tijd kan kosten.
    • Laat leerlingen vragen stellen tijdens de toets. Zo hoeft een klein probleem ("ik dan de knop voor … niet meer vinden") geen grote impact te hebben op het resultaat. Afhankelijk van het soort vraag kan de gegeven hulp opgeschreven worden en puntenaftrek opleveren. Een reden om dit niet toe te staan kan zijn dat het niet haalbaar is een hele klas leerlingen zo te bedienen en tegelijkertijd effectief te surveilleren.
    • Bouw de toets zo op dat eerdere opdrachten niet nodig zijn om latere opdrachten te maken. Dit kan door ze helemaal van elkaar los te koppelen (Opdracht 1: pas onderdeel A van het gegeven programma aan zodat … Opdracht 2: pas onderdeel B aan). Maar het kan ook door antwoorden te abstraheren (Opdracht 1: schrijf een programmamodule die X doet. Opdracht 2 schrijf een stukje code die de module aanroept onder deze voorwaarden). Een reden om dit niet te doen is dat het bedenken van deze verschillende stappen (soms) ook getoetst moet worden.

Projectopdrachten​

Een projectopdracht is een open opdracht waar leerlingen vaak in groepsverband aan werken en waar vaak langer de tijd voor is, ook buiten de les. Projectopdrachten hebben, zeker bij informatica, vaak een praktisch karakter (ontwikkel en implementeer een programma) maar kunnen ook theoretisch van aard zijn (onderzoek en beschrijf het effect van webshops op de Nederlandse economie). Projectopdrachten bieden de ruimte voor aspecten die in zowel the​orie- als praktijktoetsen niet goed passen, zoals het doen van bronnenonderzoek, het oefenen van sociale en communicatievaardigheden, en testen en itereren van een ontwerp. Een projectopdracht wordt meestal beoordeeld met een cijfer dat gebaseerd is op een beoordeling aan de hand van beoordelingsrubrieken en -schalen.

Adviezen voor het afnemen van projectopdrachten bij informatica:

  • Er zijn veel redenen om leerlingen in groepen te laten werken (oefenen met samenwerkingsvaardigheden, leerlingen met verschillende expertise, bijvoorbeeld gekoppeld aan keuzedomeinen, laten samenwerken, minder materiaal nodig, minder nakijkwerk) maar het is niet de bedoeling dat een leerling achterover leunt, de rest het werk laat doen en toch een goed cijfer kan halen. Er is een aantal manieren om hiermee om te gaan:
    • Geef leerlingen, of laat ze kiezen voor, een of meerdere duidelijk omschreven taken in het project, zoals het geven van de eindpresentatie, het ontwerpen van de userinterface, of het doen van marktonderzoek. Zo kan iedere leerling (gedeeltelijk) beoordeeld worden op zijn of haar eigen taak. Let wel op dat niet iedere leerling dan alle eindtermen van de projectopdracht heeft uitgevoerd. Dit kan worden verholpen door taken te roteren tussen verschillende opdrachten (Leerling A doet de presentatie van opdracht 1 en ontwerpt de userinterface van opdracht 2), maar het kan ook opzet zijn omdat taken passen bij verschillende keuzedomeinen.
    • Vraag iedere leerling individueel, bijvoorbeeld in de vorm van een theorietoets, te reflecteren op het proces en het product. Hiervoor moet iedere leerling weten wat er is gedaan en waarom dat is gedaan.
    • Neem een theorietoets af waarin kennis en vaardigheid die in de projectopdracht gebruikt moeten worden getoetst worden. De projectopdracht kan daarbij als context dienen.
  • Projectopdrachten bieden veel ruimte voor formatief toetsen door leerlingen tussendoor (deel)producten in te laten leveren en daar feedback op te geven. ​Bedenk wel goed of een project een leer- of een toetsopdracht is. Idealiter is de eerste keer dat leerlingen een bepaald type product maken niet ook het moment dat ze daar op getoetst worden.
  • Bedenk goed wat getoetst moet worden en waar leerlingen dus op beoordeeld worden. Het eindproduct? De argumentatie voor gemaakte keuzes? De samenwerking? De planning? Er zijn veel verschillende mogelijkheden. Vraag van leerlingen die informatie (logboek, reflectieverslag) die daarvoor nodig is en zorg ervoor dat leerlingen weten waarop ze beoordeeld worden.​​