Domein B: Bewegen
Eindterm 2 luidt:
De kandidaat kan deelnemen aan een variëteit aan bewegingsactiviteiten, waarbij het gaat om:
- verbreding (leren van nieuwe activiteiten) én verdieping (qua niveau, taken en contexten) van bewegingsactiviteiten die in de onderbouw zijn aangeboden;
- in elk geval uit het activiteitengebied spelen een slag- en loopspel, twee doelspelen en een terugslagspel, bij voorkeur door de kandidaat te kiezen;
- minimaal twee door de kandidaat te kiezen bewegingsactiviteiten uit een door de school gedaan aanbod voor de activiteitengebieden turnen, atletiek, bewegen op muziek en zelfverdediging;
- minimaal drie door de kandidaat te kiezen en voor de kandidaat nieuwe bewegingsactiviteiten die bij voorkeur niet tot één van de hierboven genoemde activiteitengebieden behoren.
De leerling heeft meerdere keuzemogelijkheden, maar kan uiteindelijk geen eenzijdig programma doen. Zo moeten er meerdere spelen in zijn programma zitten, doet hij in elk geval twee activiteiten uit het viertal turnen, atletiek, bewegen op muziek en zelfverdediging en kiest hij drie keuzeactiviteiten. De school zorgt voor een ruim aanbod en bepaalt ook het aanbod. De school bepaalt of er bij turnen trapezezwaaien wordt gedaan of springen op de grote trampoline. De school bepaalt of er bij bewegen op muziek streetdance wordt gedaan of een jazzdancevoorstelling wordt gemaakt. De school bepaalt ook welke keuzeactiviteiten er aangeboden worden. Dat hangt vaak samen met omgevingsfactoren (welke sportaccommodaties zijn er in de buurt) met beschikbare deskundigheid, enzovoorts. De leerling kiest dan aan welke onderdelen hij meedoet en welke hij laat vallen.
De leerling kan zijn bewegingsrepertoire dus in de breedte uitbreiden door te kiezen uit het aanbod aan keuzeactiviteiten. Daar zou hij dan bij voorkeur moeten kiezen voor het onbekende, maar de leerling kan ook verdiepen. Door nu een flinke tijd samen met andere 'liefhebbers' te kunnen judoën kan hij zijn niveau flink opkrikken. Door zich te verdiepen in één activiteit kan hij beter ontdekken in hoeverre dat een activiteit is waar hij ook buiten school meer mee zou willen en kunnen doen. De verdieping zit niet alleen in het niveau op één aspect (bijvoorbeeld alleen maar beter leren smashen bij volleybal). De verdieping zit er ook in dat een activiteit van alle kanten wordt geproefd. In verschillende taken (aanvaller, spelverdeler, verdediger), in verschillende rollen (speler, coach, scheidsrechter) en in verschillende contexten (zaal- maar ook beachvolleybal).
Voor de toetsing betekent dit dat het er – indachtig datgene dat bij domein A is gezegd – niet zozeer om gaat hoeveel vaardiger de leerling is geworden. Het gaat er veel meer om wat de keuzes die de leerling heeft gemaakt hem hebben opgeleverd voor de verdere oriëntatie op zijn sportloopbaan – of de keuze nu voor verbreding of voor verdieping was, voor bekende of onbekende activiteiten, rollen of contexten. Voor de toetsing in het PTA betekent het dat ook hier moet worden nagegaan of die zelfevaluatie en zelfreflectie door de leerling daadwerkelijk op de gewenste wijze heeft plaatsgevonden. Het 'bewijs' daarvoor kan weer op verschillende niveaus van de leerlingen worden verlangd.