Domein C: Bewegen en regelen

13 december 2019

Eindterm 3 luidt:

De kandidaat kan (samen met anderen) ondersteunende en leidinggevende rollen in bewegingssituaties vervullen, waarbij het gaat om:

  • bewegingssituaties inrichten, op gang brengen en op gang houden;
  • minimaal twee door de leerling te kiezen rollen van instructeur, coach/begeleider, scheidsrechter/jurylid en organisator.

Domein C omvat twee aspecten. In de eerste plaats het aspect van het samen zelfstandig de bewegingssituaties kunnen vormgeven. Dat wil zeggen: op de juiste wijze situaties klaarzetten en aan het eind weer opruimen. Aan het eind van hun schoolloopbaan moeten leerlingen dat goeddeels zelf kunnen. Maar ook de situatie veranderen (kast in de andere richting, speelveld groter maken, partijen anders indelen, elkaar al spelend observeren en aanwijzingen geven) als het niet goed meer loopt. Leerlingen kunnen op die manier zelfstandig samen leren, ook onafhankelijk van de leerkracht. Zij doen dat allemaal in de formele rol van beweger.
Het tweede aspect verwijst naar de gang van zaken in de georganiseerde bewegingscultuur. Daar worden allerlei formele rollen onderscheiden zoals scheidsrechter, bestuurder, trainer en coach, elftalleider, jurylid. Jongeren moeten leren ook in die rollen deel te nemen aan de bewegingscultuur. Ook dat kan een uiterst zinvolle invulling van de vrije tijd zijn. Dus moeten de leerlingen kunnen oefenen met die formele rollen binnen de relatief veilige context van de school. Gelukkig zijn er heel wat jongeren die daar binnen hun eigen sportverenigingen ook al aan werken.

Het examenprogramma kan zo worden opgevat dat leerlingen met alle rollen oefenen tijdens de lessen, maar dat ze in elk geval twee daarvan meer formeel afsluiten voor het PTA. Zij mogen dan zelf aangeven in welke rollen ze beoordeeld willen worden. Het samen zelfstandig bewegingssituaties op gang kunnen houden zal doorgaans niet voor het PTA worden beoordeeld, maar wel als een continue vorm van procesevaluatie. Ook voor domein C geldt dat de leerlingen meer zichzelf in die rollen en hun reflectie op de betekenis daarvan moeten beoordelen, dan de kwaliteit van de uitvoering.