Voorbeelduitwerkingen domein B
13 december 2019
Voorbeelduitwerkingen van de subdomeinen B4 en B5 voor het schoolexamen vwo.
Subdomein B4: Socialisatie binnen een specifieke context
7. De kandidaat kan in hoofdlijnen maatschappelijke ontwikkelingen beschrijven die van invloed zijn op socialisatieprocessen in een specifieke context en op de rol van socialisatoren daarin. Hij kan tevens conclusies trekken over de veranderde socialisatieprocessen.
Veranderingen in het religieuze landschap van Nederland na de Tweede Wereldoorlog relateren aan maatschappelijke ontwikkelingen
Gedacht kan worden aan:
- Processen van institutionalisering en de-institutionalisering in het religieuze landschap. Deze processen kunnen worden gerelateerd aan vergelijkbare maatschappelijke ontwikkelingen zoals de terugloop van het ledenaantal van politieke partijen, vakbonden en omroeporganisaties.
- In de huidige godsdienstsociologie domineren twee theoretische modellen:
- secularisatietheorie (of seculariseringsthese): modernisering/rationalisering leidt tot afnemende maatschappelijke betekenis van religie;
- het religieuze economiemodel gaat er vanuit dat de ‘vraag’ naar religie min of meer constant is, maar dat de inrichting van het religieuze ‘aanbod’ het niveau van religiositeit bepaalt. - Neemt religiositeit af of is er sprake van een transformatie van traditioneel christelijke religiositeit naar een buitenkerkelijk geloof (postchristelijke spiritualiteit)?
- De rol van gevestigde kerken neemt af, tegelijkertijd zijn er andere ontwikkelingen, zoals het beklijven van een geïndividualiseerde diffuse religiositeit, herlevende orthodoxie en een groeiende aanhang van evangelische en pinksterkerken.
- De invloed van globalisering op het religieuze landschap (o.a. opkomst islam en migrantenkerken).
- Een groot gedeelte van de migranten uit islamitische landen (en hun nakomelingen) beschouwt zichzelf als islamitisch. Dit betekent echter niet dat de islamitische identiteit voor alle moslims even sterk of belangrijk is.
Religieuze socialisatie en socialisatoren
Gedacht kan worden aan:
- Rol van religie in de persoonlijke, sociale en collectieve identiteit;
- De rol van religieuze instituties, religieuze leiders en andere socialisatoren (ouders, peergroup, school, media) in de (religieuze) socialisatie.
- Religieuze socialisatie van kinderen door ouders is een van de belangrijkste manieren waarop het voortbestaan van de religieuze groepen wordt gewaarborgd. De mate van religiositeit van de ouders is een belangrijke voorspeller voor de religiositeit van kinderen.
- Veranderingen in de rol van deze socialisatoren als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in het religieuze landschap.
- Mate van samenhang tussen etnische en religieuze identiteit.
Subdomein B5: Overheidsbeleid en standpunten van politieke partijen
8. De kandidaat kan weergeven op welke wijze de overheid invloed tracht uit te oefenen op het proces van (politieke) socialisatie. Hij kan tevens afleiden welke opvattingen aanhangers van politieke stromingen hebben over de rol van de overheid binnen een specifieke context.
De rol van de overheid ten opzichte van religie
Gedacht kan worden aan:
- De verhouding tussen overheid en religie is in Nederland gebaseerd op drie beginselen: godsdienstvrijheid, neutraliteit van de overheid en scheiding van kerk en staat.
- Hoe de opvattingen van politieke stromingen over de interpretatie van deze beginselen verschillen. Dat kan het best geïllustreerd worden aan de hand van een specifiek vraagstuk, bijvoorbeeld subsidies voor activiteiten van religieuze instellingen, ritueel slachten of het verbod op godslastering (alleen de confessionele partijen wilden dat behouden).
- De liberale stroming legt de nadruk op neutraliteit. De overheid moet bijvoorbeeld geen activiteiten van religieuze instellingen subsidiëren.
- De sociaaldemocratische stroming vindt dat de emancipatie van mensen niet belemmerd moet worden door religie. Over het subsidiëren van activiteiten van religieuze instellingen door de overheid wordt binnen deze stroming verschillend gedacht.
- Confessionelen vinden dat de overheid voorwaarden moet scheppen die de beleving van godsdienst in de samenleving mogelijk maakt. De overheid moet waar nodig activiteiten van religieuze instellingen financieel kunnen steunen.
- Verschillende visies op de neutraliteit van de overheid:
- exclusieve neutraliteit: religie hoort in de privésfeer, de publieke sfeer dient van religie vrij te zijn (voorbeeld: Frankrijk);
- inclusieve neutraliteit: er is ruimte voor godsdienst in de publieke sfeer. De overheid geeft iedere groep (met elke levensovertuiging) de ruimte, maar bevoordeelt geen enkele groep. (Dit is het belangrijkste uitgangspunt binnen de Nederlandse traditie, bijvoorbeeld in het onderwijsbestel. Het past ook bij andere pluralistische landen zoals België en Canada.)
- compenserende neutraliteit: er is ruimte voor godsdienst in de publieke sfeer. Als er structurele of historische ongelijkheden bestaan die het voor minderheden moeilijker maken hun godsdienst of cultuur op voet van gelijkheid te beleven, worden zij extra gesteund door de overheid.
(Voorbeeld: extra steun voor een Joodse school die relatief klein is en daardoor verhoudingsgewijs meer overhead heeft. Of voor een migrantenkerk die zonder lening het kerkgebouw niet kan kopen, omdat ze anders dan gevestigde kerken geen vermogen heeft opgebouwd.)
Invloed van overheid op (religieuze) socialisatie
Gedacht kan worden aan:
- De ruimte die religies van de overheid krijgen om hun socialiserende rol te vervullen (bijvoorbeeld via het onderwijs, de media, etc.). Ook in relatie tot de verschillende visies op de neutraliteit van de overheid.
- Eisen in onderwijswetgeving die gericht zijn op burgerschapsvorming en het bijbrengen van bepaalde algemene basiswaarden in relatie tot de vrijheid van onderwijs. (Denk aan het debat over de positie van homoseksuele leerkrachten, maar ook over de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw.)