Leermiddelen zelf analyseren
Hoe kun je zelf nagaan in hoeverre de leermiddelen (de gebruikte methode of ander lesmateriaal) bijdragen aan het realiseren van de eindtermen? Hieronder wordt dit aan de hand van enkele toetstermen uitgelegd.
Behalve om te controleren of aangeboden leermiddelen aan de toetstermen voldoen, kun je deze aanpak en informatie ook gebruiken als je een onderdeel van een methode wilt vervangen door zelf gemaakt materiaal. Bij de onderwerpen over de eigen regio zal dat het meest voorkomen.
Bij het uitwerken van een toetsterm gaat het altijd om het combineren van de inhoud en de aanpak: hoe moet de inhoud verwerkt worden om bepaalde (de beoogde) vaardigheden aan te leren. Bij voorkeur gaat het dus om het combineren van inhoudelijke kennis uit de toetsterm met leervaardigheden.
De kern van de leervaardigheden voor aardrijkskunde vormen de aardrijkskundige werkwijzen. In de syllabus zijn de leervaardigheden bij exameneenheid K3 als volgt omschreven:
(de kandidaat kan) de volgende aardrijkskundige werkwijzen herkennen en afzonderlijk en in samenhang hanteren:
- Verschijnselen en gebieden vergelijken in ruimte en tijd.
- Enkelvoudige /meervoudige verbanden leggen binnen een gebied en tussen gebieden.
- Gebieden en verschijnselen vanuit een of meer dimensie(s) bekijken: natuurlijke, sociaaleconomische, culturele en politieke.
- Van gebieden en verschijnselen aangeven uit welke kleinere delen ze bestaan en tot welke grotere gehelen ze behoren.
- Gebieden en verschijnselen op verschillende ruimtelijke schalen bekijken door in te zoomen en uit te zoomen.
- Bij gebieden en verschijnselen onderscheid maken tussen het algemene en het bijzondere.
Het gaat steeds om aardrijkskundige verschijnselen in een bepaald gebied, bijvoorbeeld:
- het geboortecijfer in Nederland;
- het bruto nationaal product in Malawi;
- permafrost in het Noordpoolgebied.
Pas door het verschijnsel in de context van het betreffende gebied te bekijken, wordt de aardrijkskunde betekenisvol voor de leerlingen; anders blijft het - in geval van de bovenstaande voorbeelden - demografie, economie of bodemkunde. Daarom is het van belang - waar zinvol - om nadere informatie te geven, zoals een tijdstip: bijvoorbeeld: het geboortecijfer in Nederland in 2015.
Bij het uitwerken van een toetsterm bestaat het risico dat er zoveel feitenkennis betreffende het verschijnsel bij betrokken wordt dat leerlingen door de bomen het bos niet meer zien. Dan kom je aan behandeling van het aardrijkskundige aspect niet of nauwelijks meer toe. Bij Bronnen van energie bijvoorbeeld kun je uitgebreid ingaan op allerlei manieren van energieproductie en wat dit aan technieken veronderstelt. Om de spreiding van elektriciteitscentrales te verklaren zijn echter veel van die technische zaken in het geheel niet relevant. Dan is het voldoende te weten wat voor energiedrager wordt gebruikt, hoe die kan worden aangevoerd en wat transport en productie aan bijverschijnselen oproept, zoals hoge temperaturen die om koeling vragen. Die zaken bepalen welke plekken geschikt zijn als vestigingsplaats voor centrales.
Het zich richten op de aardrijkskundige werkwijzen helpt het risico van overladenheid te voorkomen en biedt duidelijkheid en steun. Dat wordt geïllustreerd aan de hand van enkele toetstermen van het thema Grenzen en identiteit. Zie hiervoor de voorbeelduitwerkingen.