Eisen aan een goede toets
Een kwalitatief goede toets voldoet aan criteria op het gebied van validiteit, betrouwbaarheid, specificiteit, moeilijkheid, discriminerend vermogen, transparantie, beschikbare tijd, (taal)technische kwaliteit en toetstechnische kwaliteit.
Validiteit
Bij validiteit gaat het erom of een toets in overeenstemming is met de leerdoelen/toetsdoelen van een leerstofeenheid en de leeractiviteiten van de leerling en of de toets toetst wat getoetst moet worden.
Hier is de koppeling tussen het leerdoel van het onderwijs en de toets essentieel. Welke kennis moet een leerling in het voorafgaande onderwijs verworven hebben? Wat moet hij met die kennis kunnen doen? Voorafgaand aan het opstellen van de toets moet dat goed in kaart gebracht worden.
De kunst is vervolgens om de toetsvragen evenwichtig over de leerdoelen te verdelen. Dekt de toets de behandelde leerstof, zijn de vragen representatief over de stof verdeeld? Komen in een opdracht de gewenste aspecten van het geleerde aan de orde? Bij het bepalen van de inhoudsvaliditeit van een toets of opdracht kan het gebruik van een toetsmatrijs behulpzaam zijn. Daarin wordt vastgelegd welke inhoudsaspecten bevraagd worden, in welke verhouding die inhoudsaspecten aan de orde komen en op welk niveau die inhoudsaspecten aan de orde komen. Bij de vraag op welk (denk)niveau de inhoud beheerst moet worden kan de gereviseerde taxonomie van Bloom (Anderson, Krathwohl, Mayer, 2001) van dienst zijn.
Betrouwbaarheid
Bij betrouwbaarheid spelen twee belangrijke vragen een rol:
- Komen verschillende beoordelaars tot dezelfde beoordeling van het werk van een leerling?
- Worden vergelijkbare prestaties hetzelfde beoordeeld?
Veel hangt af van de kwaliteit van de vraagstelling en de kwaliteit van het antwoord- of beoordelingsmodel. Bij een gesloten vraagstelling speelt de betrouwbaarheidsvraag minder dan bij een open vraagstelling. Bij een gesloten vraagstelling kan het gewenste antwoord immers vaak van tevoren vastgesteld worden. Bij een open vraag of opdracht komt het aan op een heldere vraag- of probleemstelling die precies aansluit op de gewenste leerdoelen. Ook het antwoord- of beoordelingsmodel verdient bij een open vraagstelling veel aandacht. Als dat is opgesteld, kan vervolgens gecontroleerd worden of de vraag of opdracht uitnodigt om het beoogde antwoord te geven of om het gewenste gedrag te vertonen.
Specificiteit
Een toets of opdracht is specifiek als een leerling pas een goede prestatie kan leveren als hij de vastgestelde leerdoelen heeft bereikt, met andere woorden als hij de leerstof beheerst.
Bij veel toetsen worden tegenwoordig bronnen of teksten gegeven waarbij vervolgens vragen worden gesteld. Als die vragen beantwoord kunnen worden door die teksten of de bronnen goed te lezen, zijn die vragen niet (vak)specifiek. Ook als leerlingen de stof niet beheersen, zouden zij op basis van hun leesvaardigheid de vragen kunnen beantwoorden.
Moeilijkheid
Het niveau van de toets moet passen bij het gewenste niveau van de leerling en het gevolgde onderwijs. Dat houdt in dat een toets in zijn totaliteit niet moeilijker mag zijn dan de oefeningen die een leerling ter voorbereiding op de toets heeft gemaakt. Natuurlijk mag er best een vraag in de toets zitten die de betere leerling de kans geeft om zich te bewijzen, maar het niveau van de toets in zijn totaliteit moet aansluiten bij het niveau van het voorafgaande onderwijs.
Discriminerend vermogen
De toetst maakt het verschil zichtbaar tussen leerlingen die de stof beheersen en leerlingen die de stof niet beheersen en tussen 'goede' en 'minder goede' leerlingen.
Transparantie
In het onderwijs dat aan de toets of opdracht voorafgaat is het de leerling duidelijk geworden wat van hem wordt verwacht en hoe er getoetst zal worden. Als de leerling de toets gaat maken, is het hem duidelijk hoe zwaar de verschillende vragen of opdrachten 'wegen' en wat er precies van hem verlangd wordt.
Beschikbare tijd
Een toets moet binnen de beschikbare tijd te maken zijn.
(Taal)technische kwaliteit
Het is van belang om erop te letten dat de leerlingen bij het maken van een toets of een examen geen fouten zullen maken als gevolg van een voor hen te moeilijk of te vaag taalgebruik. Daarbij is het balanceren op een dun draadje, omdat het taalgebruik wel moet passen bij het niveau dat leerlingen op het moment van de toets zouden moeten hebben. Het is niet de bedoeling dat het taalgebruik bewust simpel gehouden wordt. Ook op dit punt is een goede voorbereiding van de toets in het eraan voorafgaande onderwijs belangrijk.
Toetstechnische kwaliteit
Het kan zinvol zijn om (schoolexamen)toetsen, wat lay-out betreft, zoveel mogelijk te laten lijken op de examens van Cito. De opmaak die sinds 2013 door Cito wordt gebruikt is: Arial 12; regelafstand exact 14 (instellen via opmaak-alinea).
Aanwijzingen voor de vormgeving van de toets:
- Nummer de vragen en de bladzijden;
- Druk de opgave enkelzijdig af;
- Zorg ervoor dat tekeningen en schema's goed leesbaar zijn;
- Vermeld per vraag het aantal te behalen punten (bij schriftelijke toetsen).