Schoolexamen
De sectie geschiedenis moet voor het schoolexamen een keuze maken uit minimaal twee (bb) of drie (kb en gl/tl) thema's. Bij deze keuze kan men zich laten leiden door verschillende uitgangspunten.
- de sectie laat de voorkeur van de leerlingen een rol spelen, bijvoorbeeld door de thema's te kiezen die de meeste stemmen krijgen;
- de sectie kiest die thema's die het meest aansluiten bij de persoonlijke voorkeuren van de docenten;
- de sectie kiest thema's die een verdieping zijn van het Historisch Overzicht vanaf 1900 en/of de geschiedenis en staatsinrichting van Nederland vanaf 1848.
De keuzemogelijkheden
- De koloniale relatie Indonesië - Nederland (GS/K/4);
- De industriële samenleving in Nederland (GS/K/6);
- Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland (GS/K/7);
- Cultureel-mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945 (GS/K/8);
- De Koude Oorlog (GS/K/9);
- Aspecten van het conflict tussen Israël en de Arabische wereld (GS/K/11).
De koloniale relatie Indonesië - Nederland
Bij dit thema gaat het om de koloniale relatie tussen Indonesië en Nederland en hoe die zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft. Het onderwerp eindigt met het proces van dekolonisatie en de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949.
In de methodes wordt bij dit thema meestal aandacht besteed aan de periode 1600-1949, waarin natuurlijk wordt ingegaan op de rol van de VOC, maar ook op de kolonisatie van Indonesië, het modern imperialisme en het cultuurstelsel. De ethische politiek is meestal de opmaat naar de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs. De bezetting van Indonesië door de Japanners luidt het einde in van de Nederlandse overheersing. Eventueel kan dan ook nog aandacht worden besteed aan de koloniale erfenis.
Dit onderwerp bestrijkt een veel grotere periode dan die in het centraal examen (vmbo-gtl) aan de orde komt. Aansluiting bij het centraal examen is er in feite alleen waar het de laatste periode betreft, die van de bezetting door de Japanners en de naoorlogse onafhankelijkheidsstrijd.
De industriële samenleving in Nederland
Dit thema gaat over het proces van industrialisatie dat de Nederlandse samenleving vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ingrijpend heeft veranderd.
In dit thema kunnen allerlei aspecten van de industrialisatie van ons land vanaf ongeveer 1870 aan de orde komen. Naast aandacht voor de industrialisatie zelf, wordt in de methodes ook aandacht besteed aan de arbeidsomstandigheden van de arbeiders en de strijd voor betere omstandigheden vanuit verschillende politieke stromingen. Door hieraan aandacht te besteden, vormt dit onderwerp, in ieder geval gedeeltelijk, de historische context voor de staatsrechtelijke ontwikkelingen in Nederland in de periode 1818-1914 die onderdeel uitmaakt van het centraal examen. In veel methodes wordt ook nog aandacht besteed aan ontwikkelingen in de twintigste eeuw.
Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland
Dit onderwerp gaat over de ontwikkelingen op het terrein van de sociale zekerheid vanaf de tweede helft van de 19e eeuw tot aan de huidige, herziene, verzorgingsstaat.
In dit onderwerp wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan de sociale gevolgen van de industrialisatie, aan armenzorg, aan de oplossingen die de verschillende politieke stromingen (liberalen, socialisten, protestanten en katholieken) zagen voor de sociale kwestie, maar bijvoorbeeld ook aan de crisis in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Ook de opbouw van de verzorgingsstaat en de financiële problemen die de verzorgingsstaat langzamerhand opleverde komen aan bod. Net als het vorige onderwerp, sluit ook dit thema (gedeeltelijk) aan bij het onderdelen van het centraal examen.
Cultureel-mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945
Welke cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen deden zich na de Tweede Wereldoorlog voor in ons land en welke gevolgen hadden deze ontwikkelingen voor de Nederlandse samenleving?
Thema's die bij dit onderwerp bijna onvermijdelijk aan de orde komen zijn het ontstaan van een massacultuur en de roerige jaren zestig, met de opkomst van een jongerencultuur en de emancipatie van vrouwen. De aandacht voor ontzuiling heeft geen zin als je niet ook aandacht besteedt aan het ontstaan van een verzuild Nederland. Kijkend naar het onderdeel van de syllabus dat betrekking heeft op de naoorlogse geschiedenis van Nederland ligt het voor de hand ook aandacht te besteden aan de toenemende pluriformiteit vanaf de jaren zestig, de amerikanisering van de samenleving, gastarbeid(ers), migranten (uit voormalige Nederlandse koloniën) en het belang van televisie.
De Koude Oorlog
Dit onderwerp gaat over het ontstaan, verloop en einde van de Koude Oorlog.
Het ligt voor de hand bij dit onderwerp in ieder geval aandacht te besteden aan die aspecten die ook in het centraal examen aan de orde komen. Dat betekent aandacht voor begrippen als invloedssferen, satellietstaten, kernwapens als afschrikking, IJzeren Gordijn, wapenwedloop, glasnost en perestrojka, maar ook voor gebeurtenissen als de blokkade van Berlijn, de stichting van BRD en DDR, de oprichting van de NAVO en het Warschaupact, de Hongaarse opstand (1956), de bouw van de Berlijnse Muur (1961), de Cubacrisis (1962) en de val van de Berlijnse Muur (1989).
Aspecten van het conflict tussen Israël en de Arabische wereld
Het laatste thema is een nieuw keuzeonderwerp voor het schoolexamen. Onder de naam 'De brandhaard Israël/Palestina 1945-1975' maakte dit onderwerp tot 2018, als verrijkingsdeel, deel uit van het programma van het centraal examen (alleen vmbo gl/tl). In het nieuwe examenprogramma is het een keuzeonderwerp geworden voor alle vmbo-leerlingen. Als verrijkingsdeel was het onderwerp in tijd beperkt tot de periode 1945-1949. Als keuzeonderwerp in het schoolexamen kan de docent zelf bepalen aan welke aspecten van dit conflict hij aandacht wil besteden. Zo kan hij desgewenst teruggaan tot het begin van de diaspora van de Joden, aandacht besteden aan de Islamitische rijken, de situatie aan het begin van de twintigste eeuw, de positie van de Joden in Europa in het interbellum en/of het onderwerp doortrekken tot de huidige tijd.
Het schoolexamen kan verder bestaan uit:
- als het bevoegd gezag daarvoor kiest: één of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft;
- als het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen;
- één of meer van de exameneenheden V1 t/m V6 (alleen gl/tl):
- Het Indonesisch-Nederlands conflict 1945-1949 (GS/V/1);
- Nederland en Europa (GS/V/2);
- De verhouding mens - milieu (GS/V/3);
- Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland (GS/V/4);
- Verzuiling en ontzuiling in Nederland (GS/V/5);
- Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog (GS/V/6);
- Verwerven en verwerken en verstrekken van informatie (GS/V/7);
- Vaardigheden in samenhang (GS/V/8).