Formulering van vragen
Bij schriftelijke toetsing is het verstandig om, in ieder geval voor een deel, aansluiting te zoeken bij het type vragen dat in het centraal examen aan de orde komt, zodat leerlingen aan dit type vragen kan wennen. Daarvoor kan gebruikgemaakt worden van zogenaamde handelingswerkwoorden die in het centraal examen gebruikt worden. Die geven aan wat een leerling bij de beantwoording van een vraag moet doen.
Het is belangrijk de opdrachten duidelijk en eenduidig te formuleren zodat leerlingen niet in onzekerheid verkeren over wat er precies van hen verwacht wordt. Weten leerlingen bijvoorbeeld wat er van hen verwacht wordt bij vragen als 'leg uit', 'toon aan', 'gebruik in je antwoord de bron'? Je zou aan de hand van een of meer voorbeelden uit kunnen leggen wat bij een bepaalde vraagstelling van hen verwacht wordt.
Taalkundige tips
- zorg voor een eenduidige vraagstelling;
- vermijd waar mogelijk de lijdende vorm;
- vermijd waar mogelijk samengestelde zinnen;
- vermijd dubbele ontkenningen;
- gebruik geen overbodige woorden;
- vermijd tangconstructies;
- gebruik bij voorkeur geen woorden als sterk, nooit of altijd.
Soorten vragen
Het examen bestaat uit verschillende soorten vragen:
1 Vragen met bronnen
Tekstbronnen:
- betrouwbaarheid van bronnen;
- argumenten geven;
- uitleg geven;
- kennis toepassen op bronnen;
- aantonen met behulp van de bron;
- lezen van een tabel;
- oorzaak/gevolg.
Beeldbronnen:
- foto's/tekeningen/schilderijen;
- uitleggen met gebruik van elementen uit de foto.
- cartoons;
- combineren van eigen kennis met info uit cartoon.
- interpretatie van tekenaar herkennen.
- tabellen.
2 Vragen zonder bronnen
- vragen naar oorzaken/gevolgen;
- verbanden leggen;
- beredeneren.
3 Chronologievragen
In toetsen kun je gebruikmaken van handelingswerkwoorden, die zijn gebaseerd op de door Anderson en Krathwohl gereviseerde taxonomie van Bloom (zie o.a. D.A. Krathwohl, (2002), A revision of Bloom's taxonomy: An overview; in: Theory into Practice, 41 (4, Autumn), 212-218).