Wat maakt een opdracht moeilijk?
De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt door een groot aantal factoren bepaald. Als die bekend zouden zijn, zou dat helpen een opdracht welbewust eenvoudiger of moeilijker te maken. De moeilijkheidsgraad wordt echter zelden door één factor bepaald maar veelal door een combinatie van factoren. De aard en samenstelling van die factoren maakt dat een opdracht als complex of minder complex ervaren wordt. Welke zijn die factoren?
Taal
Als een opdracht in taal (in plaats van bijvoorbeeld een formule) is verwoord, is een eerste indicator voor de moeilijkheidsgraad de formulering van de opdracht. Is die helder? Is duidelijk waarmee de opdracht verband houdt, wat er van de leerling verwacht wordt (qua proces, eventueel gebruik materialen en product) en waarop de prestatie beoordeeld zal worden?
Is de opdracht ook helder in die zin dat vocabulair en zinsstructuren worden gebruikt waarvan verwacht mag worden dat de leerling die begrijpt?
Naast vocabulaire en zinsstructuren is ook het gebruik van (vak)specifieke termen en begrippen (technical task-setting vocabulary) van invloed op de moeilijkheidsgraad van de opdracht. Deze factor zal van minder belang zijn naarmate leerlingen beter zijn ingevoerd in vakspecifieke taal.
Overigens is het goed te beseffen dat er bij het maken van een opdracht factoren zijn waarop je als docent geen of erg weinig invloed heeft. Deze factoren worden wel biasfactoren genoemd. Denk aan de algemene voorkennis van leerlingen (die van leerling tot leerling kan verschillen), de maatschappelijke en religieuze achtergrond van de leerlingen en hun taalvaardigheid.
Denkvaardigheden
De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt ook bepaald door de denkvaardigheid waarop een beroep wordt gedaan. Opdrachten die appelleren aan lagere denkvaardigheden (onthouden, begrijpen en toepassen) uit de taxonomie van Bloom (zie figuur 1) zijn eenvoudiger dan opdrachten die een beroep doen op hogere denkvaardigheden (analyseren, evalueren en creëren). Uiteraard betekent dit niet dat een opdracht waarin een beroep op hogere denkvaardigheden wordt gedaan per definitie moeilijk is en daarmee ongeschikt voor lagere niveaus of lagere leerjaren.
Kennisdimensies
Over het algemeen geldt dat een opdracht die met feitelijke kennis uitgevoerd kan worden eenvoudiger is dan een opdracht waarbij leerlingen ook over conceptuele, procedurele en/of metacognitieve kennis moeten beschikken.
Overige factoren
De formulering van de vragen
Vragen kunnen een gesloten of open vorm hebben. Hoewel een gesloten vraagvorm niets zegt over de moeilijkheidsgraad van een vraag (er zijn moeilijke en makkelijk gesloten vragen), worden open vragen doorgaans als moeilijker ervaren. Dat komt doordat bij open vragen naast kennis en inzicht ook een beroep wordt gedaan op redeneer- en argumentatievaardigheden.
De complexiteit van de vraagstelling
Een enkelvoudige vraagstelling is, in beginsel, eenvoudiger dan een meervoudige vraagstelling. Een opdracht waarbij slechts één aspect aan de orde is, is eenvoudiger dan een opdracht waarbij meer aspecten aan de orde zijn.
Wel of geen aanwijzingen
Hoe algemener geformuleerd, hoe moeilijker de opdracht. Het is daarom aan te bevelen te beginnen met opdrachten die in duidelijke, korte zinnen aangeven wat van de leerlingen verwacht wordt, wat zij in dat verband (stapsgewijs) moeten doen (denk bijvoorbeeld aan een stappenplan voor het analyseren van bronnen of spotprenten). Het aantal aanwijzingen kan gaandeweg afnemen tot de gewenste situatie wat dit betreft is bereikt.
Eisen aan het antwoord
Opdrachten waarbij een kort antwoord wordt verwacht zijn eenvoudiger dan opdrachten die een uitgebreider antwoord verlangen. Opdrachten waarbij een gelaagdheid in het antwoord wordt verwacht, zijn moeilijker dan opdrachten waarbij dat niet het geval is.
Verwerkingsniveau
De moeilijkheidsgraad van een opdracht met een of meer bronnen is afhankelijk van wat een leerling met de bron moet doen. Moet hij informatie uit de bron beschrijven of een passage aanwijzen, moet hij de informatie in de bron structureren, dat wil zeggen anders weergeven dan deze wordt aangeboden of moet hij informatie beoordelen of vergelijken?
Abstractieniveau
Een opdracht wordt complexer als het onderwerp van de opdracht (en/of de bron) meer abstract is.
De bronnen
De hoeveelheid bronnen
Meestal zullen opdrachten waarin leerlingen meer dan één bron moeten bestuderen moeilijker zijn. Maar een en ander is natuurlijk ook afhankelijk van de vraag waarvoor leerlingen die bronnen moeten gebruiken. Moeten ze bijvoorbeeld bronnen met elkaar vergelijken op verschillen en overeenkomsten, moeten ze nagaan welke bron het beste een bepaalde uitspraak of opvatting ondersteunt of een voorbeeld van iets is?
De complexiteit van de bronnen
De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt o.a. beïnvloed door de moeilijkheidsgraad van de bronnen die geraadpleegd moeten worden. Die (en dit geldt ook voor de opdracht!) wordt onder andere bepaald door:
- taalgebruik: de bron wordt moeilijker naarmate deze meer weinig frequente woorden of archaïsche woorden bevat;
- syntaxis: een bron met enkelvoudige, korte zinnen is eenvoudiger te begrijpen dan een bron met lange, ondergeschikte zinnen;
- tekststructuur: de bron wordt minder toegankelijk als de bron een moeilijk te doorgronden structuur heeft;
- complexiteit van de inhoud: de bron wordt moeilijker te interpreteren naarmate de complexiteit van de informatie toeneemt;
- hoeveelheid informatie: de bron wordt minder makkelijk te duiden naarmate de informatiedichtheid in een bron groter wordt;
- tekstlengte: de lengte van een tekst kan van invloed zijn op de moeilijkheidsgraad, zeker in combinatie met eerder genoemde factoren.
Historische kennis
Aanwezige voorkennis
Opdrachten worden moeilijker naarmate in de opdracht een groter beroep gedaan wordt op (voor)kennis. Dit geldt zeker als de leerling zelf moet bepalen welke kennis hij moet activeren om de opdracht te kunnen maken.
Informatie verwerven
Krijgt de leerling alle benodigde informatie aangereikt of moet hij zelf op zoek naar informatie?
Historische vaardigheden
Tijd
De moeilijkheidsgraad van een opdracht is afhankelijk van de eisen die worden gesteld aan:
- het omgaan met chronologie: tijdsindelingen, periodisering en chronologie.
- het kunnen gebruiken van het concept oorzaak-gevolg bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen.
- het kunnen gebruiken van het concept continuïteit en verandering bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen.
Interpretatie
De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt ook beïnvloed door de eisen die worden gesteld aan:
- het toepassen van het concept standplaatsgebondenheid bij het verklaren van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen en
- het verwerven en verwerken van informatie uit historische bronnen (bron en vraagstelling).
Betekenis nu
- Betekenis geven aan en oordelen over het verleden
De moeilijkheidsgraad van een opdracht wordt ten slotte mede bepaald door de eisen die worden gesteld aan het oordelen over het verleden en aan het betekenis geven aan het verleden voor het heden.