Voorbeelden van het verhogen van de moeilijkheidsgraad

13 december 2019

Hieronder staat een aantal voorbeelden van de manier waarop opdrachten meer uitdagend gemaakt kunnen worden.

Voorbeeld 1

Bron

hand2.jpg
Bron: Centraal examen geschiedenis vmbo gl/tl, 2009, tweede tijdvak (A. Adang en F. Vercauteren, Mensen en machten, Amsterdam 1985, pag. 448)

Bij deze bron kunnen vragen van een uiteenlopende moeilijkheidsgraad geformuleerd worden. De eenvoudigste variant is een meerkeuzevraag, waarin het gaat om het herkennen van het juiste antwoord:
Op welk begrip heeft deze spotprent betrekking of voor welk gevaar van het nationaalsocialisme wil de tekenaar waarschuwen?

  1. antisemitisme
  2. herbewapening
  3. Lebensraum
  4. totalitaire staat

Dezelfde vraag wordt al aanmerkelijk moeilijker als hij gesteld wordt in een open vorm. De leerlingen moeten dan het juiste begrip noemen:
Op welk begrip heeft deze spotprent betrekking of voor welk gevaar van het nationaalsocialisme wil de tekenaar waarschuwen?

Nog moeilijker wordt de vraag als de leerlingen gevraagd wordt hun antwoord toe te lichten. In dat geval wordt ook een beroep gedaan op hun redeneervaardigheid:
Voor welk gevaar van het nationaalsocialisme wil de tekenaar waarschuwen? Licht je antwoord toe met behulp van een of meer elementen uit de prent.

Noot

Het verdient aanbeveling zo vroeg mogelijk gebruik te maken van de terminologie die ook in het examen wordt gebruikt. Gebruik bijvoorbeeld woorden als elementen en kenmerken.

Voorbeeld 2

Bron: Zetelverdeling in het Duitse parlement 1924-1933

Zetelverdeling

Ook bij deze bron kunnen vragen gesteld worden waarbij steeds meer van leerlingen gevraagd wordt. Een relatief eenvoudige vraag waarin leerlingen een relatie moeten leggen tussen twee gebeurtenissen is:
Welke gebeurtenis in 1929 heeft bijgedragen aan de groei van het zetelaantal van de NSDAP? (Of de iets moeilijker variant: Welke gebeurtenis tussen 1928 en 1930 heeft bijgedragen aan de groei van het zetelaantal van de NSDAP?)

Moeilijker wordt de vraag als om een toelichting wordt gevraagd:
Welke gebeurtenis tussen 1928 en 1930 heeft bijgedragen aan de groei van het zetelaantal van de NSDAP? Licht je antwoord toe.

Nog moeilijker wordt de vraag als die open wordt geformuleerd, waarbij hoge eisen aan het antwoord van de leerling worden gesteld (zie het antwoordmodel). Hierbij wordt niet alleen een beroep gedaan op gedetailleerde historische kennis van de leerlingen, maar ook op hun taal- en redeneervaardigheid:
Geef een uitgebreide - zo nauwkeurig mogelijke - verklaring voor de grote groei in het zetelaantal van de NSDAP tussen 1928 en 1932.

  • Antwoordmodel
    in 1929 werd de wereld/Duitsland getroffen door een grote economische crisis (1 punt);
  • veel inwoners van Duitsland raakten werkloos/veel Duitsers werden arm (1 punt);
  • Hitler beloofde de mensen werk (1 punt) en;
  • daardoor stemden veel mensen op Hitler (1 punt).

Voorbeeld 3

Deze opdracht is afkomstig uit een vmbo-tl examen.

Kernwapens
Bron: het aantal kernwapens van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie tussen 1945 en 2000

Gebruik de bron.

Welke twee verschillende ontwikkelingen zijn in de bron te zien? (2 punten)
Noem beide ontwikkelingen en geef voor beide ontwikkelingen een verklaring.
Doe het zo:
Tussen 1945-1965 is er sprake van … (noem ontwikkeling). Verklaring: … (geef verklaring).
Tussen 1985-2000 is er sprake van … (noem ontwikkeling). Verklaring: … (geef verklaring).

Deze opdracht wordt moeilijker als hij meer open wordt geformuleerd. De leerlingen moeten nu zelf bepalen hoeveel ontwikkelingen er zichtbaar zijn in de bron en in welke periode:
Welke ontwikkeling(en) zie je in de bron? Geef een verklaring voor die ontwikkeling(en).

Voorbeeld 4

In deze opdracht wordt één bron gebruikt. Er wordt vermeld dat het om een Amerikaanse spotprent gaat en er worden twee inleidende vragen gesteld voordat de leerlingen de visie van de tekenaar moeten weergeven.

Spotprent Marshallhulp
Amerikaanse spotprent over de Marshallhulp uit de Amerikaanse Minneapolis Star (1947) (A.F. Manning (red.), Onze jaren 45-70, Amsterdam 1970, pag. 522).

  1. Gebruik de bron.
    Deze spotprent gaat over de Marshallhulp. Leg kort uit wat de Marshallhulp inhield (1 punt).
  2. Wie wordt bedoeld met de dokter die de hulp komt bieden? (1 punt).
  3. Waarom gaven de Amerikanen deze hulp aan West-Europa volgens de tekenaar? Gebruik in je antwoord een element/elementen uit de spotprent. (2 punten).

Deze opdracht wordt veel complexer als je er een bron aan toevoegt en leerlingen vraagt in een open vraag om deze twee spotprenten met elkaar te vergelijken. Omdat de vraag open is geformuleerd zullen de antwoorden van leerlingen sterk uiteenlopen waardoor u goed kunt differentiëren tussen leerlingen.

Spotprent hulp VS aan Europa
Spotprent over de (economische) hulp van de VS aan Europa.

Gebruik bron 1 en 2.

Welke van de twee spotprenten is een Russische spotprent? Licht je antwoord toe met behulp van elementen uit de prent.