Welke vragen vinden leerlingen moeilijk?
Met welke typen vragen hebben vmbo-tl-leerlingen moeite? Jaarlijks maakt Cito een zogenaamde toets- en itemanalyse (TIA) van de centrale examens. Van alle vragen worden een p-waarde en de gemiddelde p-waardes van categorieën vragen berekend. Helaas geven deze analyses slechts in beperkte mate inzicht in de soorten vragen waar leerlingen veel moeite mee hebben.
Staatsinrichting en Historisch Overzicht
In alle onderzochte jaren werden de vragen over staatsinrichting iets beter gemaakt dan de vragen over het Historisch Overzicht. De gemiddelde p-waarde sinds 2008 is voor staatsinrichting .60 en voor het Historisch Overzicht .57.
Verschillende typen vragen
Cito onderscheidt in de TIA's de volgende categorieën vragen:
- vragen met bron;
- vragen zonder bron;
- leg-uitvragen;
- noem-/citeervragen;
- meerkeuzevragen;
- voorgestructureerde vragen;
- open vragen.
Vragen met en zonder bron
Gemiddeld worden vragen over bronnen weliswaar iets beter gemaakt dan vragen zonder bronnen, maar groot is het verschil niet. Bovendien blijkt dat in vier van de zeven jaren vragen zonder bronnen juist iets beter worden gemaakt. Het gemiddelde zegt in dit geval dus niet veel (zie tabel 1 voor de details).
Gesloten en open vragen
Ook als we kijken naar verschillen tussen de p-waardes van gesloten vragen (voorgestructureerde vragen en meerkeuzevragen) en open vragen kunnen we slechts concluderen dat er geen duidelijke lijn zichtbaar is. Het ene jaar worden meerkeuzevragen iets slechter gemaakt dan open vragen, het andere jaar is het andersom (zie tabel 1 voor de details).
Chronologievragen
Een vergelijking van andere vraagtypen levert een soortgelijke conclusie op. Alleen de chronologievragen onttrekken zich aan dit patroon. Deze worden, op een enkele uitzondering na, veel slechter gemaakt dan de overige vragen. Een absoluut dieptepunt, wat score betreft, was onderstaande opdracht uit het vmbo-tl-examen van 2014. Slechts 8% van de leerlingen had deze goed. Zeker voor leerlingen die hun loopbaan willen vervolgen op het havo, is dit een bron van zorg. In ieder havo-examen komen namelijk twee vragen voor die heel erg lijken op juist deze vorm van een chronologievraag (zie tabel 1 voor de details).
De correlatie tussen open vragen, vragen met en zonder bron en de leg-uitvragen enerzijds en de gemiddelde score anderzijds is zeer hoog. Dit betekent dat de p-waardes voor deze categorieën het patroon van de gemiddelde p-waarde volgen. Slechts de chronologievragen en de meerkeuzevragen onttrekken zich aan dit patroon. De chronologievragen volgen een eigen, autonoom patroon. De gemiddelde score op deze vragen kan tijdens moeilijke en eenvoudige examens zowel hoger als lager zijn dan de gemiddelde score. Ook de gemiddelde p-waarde van meerkeuzevragen tijdens moeilijke en eenvoudige examens is niet te voorspellen. Dit kan te maken hebben met het feit dat leerlingen bij dit type vragen het antwoord kunnen gokken.
ChronologievraagBronHieronder staan vier ooggetuigenverslagen van gebeurtenissen in Berlijn uit de periode 1945-1990. Onderdeel 1Honderden mensen, uit Oost en West, klimmen op de Muur. Ze omhelzen elkaar, dansen, geven elkaar bloemen, drinken wijn en helpen weer volgende 'veroveraars' omhoog. Onderdeel 2Mannen van de Oost-Duitse spoorwegpolitie schuiven stalen balken voor de hekken van de ondergrondse. Het IJzeren Gordijn is nu echt helemaal gesloten. Onderdeel 3En weer landt er een vliegtuig op één van de Berlijnse vliegvelden. Elke 63 seconden landt er een vliegtuig! En dat allemaal om de bevolking van onze stad van de hoognodige spulletjes te voorzien. Onderdeel 4Veel mensen dragen een witte armband als teken van overgave of een rode als een groet aan het Rode Leger. Er zijn ook heel voorzichtige mensen: die hebben zowel een witte als een rode armband omgedaan. Gebruik de bronZet de vier onderdelen van de bron in de juiste volgorde, van vroeger naar later. Doe het zo: Bron: Opdracht uit het vmbo-tl-examen 2014 (eerste tijdvak) |
P-waardes van verschillende vraagtypen in vmbo-tl examens sinds 2008
Of een vraag moeilijk is of juist gemakkelijk lijkt dus niet zozeer afhankelijk te zijn van het vraagtype, maar van diverse andere factoren. We nemen er enkele onder de loep.
Moeilijke vraagstelling
Vaak wordt aangenomen dat meerkeuzevragen eenvoudiger zijn dan open vragen. Zoals we zagen, hoeft dat niet per se het geval te zijn. Een vraag uit het vmbo-tl-examen van 2014 over de Europese Unie had bijvoorbeeld een p-waarde van slechts .25. In deze vraag speelt vermoedelijk de formulering de leerlingen parten. Als niet was gevraagd: 'Welk argument past bij de bewering dat de Europese Unie niet democratisch is?', maar: 'Wie beslist uiteindelijk over een wetsvoorstel'?, dan is het niet uitgesloten dat de score aanmerkelijk hoger was geweest. In havo-examens is een dergelijke formulering van vragen eerder regel dan uitzondering, zij het dat die nooit de vorm hebben van meerkeuzevragen.
De Europese Unie
Bron: Opdracht uit het vmbo-tl-examen 2014 |
Werken met bronnen
Twee vragen bij een en dezelfde bron uit het vmbo-tl-examen van 2014 laten zien dat de moeilijkheidsgraad van een vraag vooral wordt bepaald door wat er van leerlingen gevraagd wordt. Beide vragen hadden betrekking op een foto van de regering van de Sovjet-Unie uit 1935. In de eerste vraag moesten leerlingen een verklaring geven voor het wegkrassen van het gezicht van één politicus. Deze vraag leverde geen al te grote problemen op, de p-waarde was .73.
Veel slechter werd de tweede vraag gemaakt, een vraagtype dat vaak voorkomt in havo-examens. Deze vraag had een p-waarde van slechts .21. Een mogelijke verklaring is het verschil in aantal denkstappen dat een leerling moet zetten en de mate van abstractie. In vraag 1 moet de leerling een gegeven, het wegkrassen, relateren aan een concreet verschijnsel, de zuivering. In vraag 2 moet de leerling zelf een element aan de foto ontlenen en dat vervolgens relateren aan een meer abstract ideaal als gelijkheid.
Gebruik de bron. Vraag 1 Op de poster is het gezicht van een politicus doorgekrast in opdracht van Stalin. Geef een politieke verklaring voor dit doorkrassen. Vraag 2 Een bewering: Leg, met een onderdeel van de afbeelding, uit dat deze bewering juist is. Doe het zo: Bron: Opdracht uit het vmbo-tl examen 2014, eerste tijdvak (M. Timmers, The Power of the Poster, Londen 1998, pag. 121) |
Begrijpend lezen
Problemen met begrijpend lezen spelen vmbo-leerlingen nogal eens parten. Dit geldt bijvoorbeeld voor deze vraag over Indonesië. Hoewel deze vraag voor de geoefende lezer waarschijnlijk niet moeilijk is, heeft toch slechts 22% van de leerlingen hem goed.
Soevereiniteitsoverdracht Op 27 december 1949 ondertekende de Nederlandse regering de soevereiniteitsoverdracht. Veel Indonesiërs vonden dat Indonesië al langer een soevereine staat wás. Ter verdediging van hun mening verwezen zij naar een bepaalde gebeurtenis uit het verleden. Naar welke gebeurtenis verwezen deze Indonesiërs? Bron: Opdracht uit het vmbo-tl-examen 2014 |
Redeneren
Ten slotte, in het havo-examen wordt vaak van leerlingen gevraagd een redenering op te zetten. Dergelijke opgaven komen ook voor in het vmbo-examen. Het gaat dan om vragen waarbij leerlingen aan de hand van enkele begrippen in een paar zinnen moeten kunnen uitleggen wat die begrippen met elkaar te maken hebben. Een dergelijke vraag in het examen van 2014 werd door de leerlingen slecht gemaakt, de p-waarde was .39.
Glasnost Een bewering: Geef een historische verklaring waaruit blijkt dat de bewering juist is. Gebruik daarbij de volgende begrippen in een juiste samenhang: vrijheid van meningsuiting, communistische partij en nationalisme. Bron: Opdracht uit het vmbo-tl-examen 2014 |
Conclusie
Een eenduidig antwoord op de vraag welke opdrachten vmbo-tl-leerlingen moeilijk vinden, is niet te geven. Duidelijk is wel dat chronologievragen hen elk jaar tijdens het centraal examen voor grote moeilijkheden plaatsen. Ook met vragen over spotprenten, vragen met veel denkstappen en open vragen waarop een meer uitgebreid antwoord moet worden geformuleerd, hebben vmbo-leerlingen het vaak moeilijk.
Daarom is het zinvol om in schoolexamenopdrachten meer gebruik te maken van vragen waarbij leerlingen historisch moeten redeneren en van vragen die hogere eisen stellen aan de antwoorden van leerlingen. Het is belangrijk om in de les, aan de hand van voorbeeldopgaven, leerlingen goed op dit type vragen voor te bereiden.