Naar een portfolio

13 december 2019

In de traditie van de lichamelijke opvoeding is ten aanzien van toetsen en beoordelen te veel aandacht  uitgegaan naar het beoordelen van het prestatieniveau op het gebied van de bewegingsvaardigheid van de leerlingen. Bewegingsonderwijs moet leerlingen helpen een verstandige en positieve keuze te maken voor 'zelfstandige, verantwoorde, perspectiefrijke en blijvende deelname aan de bewegingscultuur'. Een bepaalde mate van bewegingsbekwaamheid is daarvoor onontbeerlijk, zeker. Dus wordt een belangrijk deel van de onderwijstijd besteed aan het zich beter eigen leren maken van een breed scala aan bewegingsactiviteiten. Zeker in bovenbouw vo is het echter minstens zo belangrijk dat de leerling zichzelf afvraagt wat voor hem of haar verantwoorde en perspectiefrijke deelname aan bewegingscultuur inhoudt. Deels gaat het daarbij om het leggen van dat verband via reflectie.

Toetsen en beoordelen

Heel veel zaken waar leerlingen mee aan het werk zijn in het programma voor LO kunnen heel goed in formatieve zin beoordeeld worden, met als doel dat leerlingen wat opsteken van die beoordeling. Dat wordt wel 'assessment for learning' genoemd. Voor het PTA geldt dat beoordeeld moet worden of een leerling het hele programma met een voldoende (of goed) kan afsluiten. Dat is 'assessment of learning'. Voor het PTA hoeft niet alles te worden beoordeeld, maar de kern van het examenprogramma moet wel worden getoetst. Die kern heeft, zoals al eerder betoogd, vooral te maken met het inzicht dat de leerling heeft verworven in de persoonlijke betekenis die het volgen van het programma LO voor hem of haar heeft gehad.

Portfolio als hulpmiddel voor reflectie

Leerlingen van tussen de 15 en de 18 zijn van zichzelf meestal niet zo bezig met reflectie op wat het onderwijs dat ze volgen later voor hen zou kunnen betekenen. Voor het PTA moet juist worden nagegaan of dat is gelukt, of de leerlingen de kansen om te leren voldoende hebben benut. Daarom zouden ze wat geholpen moeten worden met het leggen van het verband tussen nu en straks, tussen het programma en de betekenis daarvan voor hun eigen verdere sportloopbaan. Dat stelt eisen aan de wijze waarop met de leerlingen geëvalueerd wordt. Juist voor dat aspect is het portfolio een geschikt hulpmiddel. Met behulp van portfolio-instrumenten en de didactische werkvormen die daarbij horen kunnen de leerlingen geholpen worden bij het reflecteren.

De leerling centraal: verschil tussen dossier of portfolio

In het PTA komt vaak een te groot accent te liggen op administratieve verantwoording, toetsen voor het PTA wordt vooral als dossiervorming gezien. Dit om te voorkomen dat scholen juridisch aangesproken zouden worden als een 'nog niet voldoende' voor LO niet goed genoeg verantwoord zou kunnen worden. Een goede administratie zegt echter niets over de persoonlijke waarde van het programma lichamelijke opvoeding voor de leerling. En daarover gaat het in het portfolio. Vandaar dat portfoliovorming beter tegemoet komt aan wat er met het examenprogramma wordt beoogd.

En het rapport dan?

Vanuit de portfolio-idee is een rapportcijfer voor lichamelijke opvoeding helemaal niet nodig. In het portfolio – maar ook in de lessen – vindt beoordeling, evaluatie en feedback op het prestatieniveau continu plaats. De leerlingen maken periodiek voor zichzelf de stand van zaken op. Dat is een vorm van (zelf)rapportage. De ​​​​​docent geeft aan in hoeverre hij vindt dat de leerling zichzelf goed inschat. Als de leerling in zijn portfolio laat zien dat het beoogde leerproces heeft plaatsgevonden, is dat op zich al voldoende om het vak LO met een voldoende beoordeling te kunnen afsluiten.

Niettemin worden er op scholen nog steeds rapporten uitgedeeld om leerlingen en ouders te informeren over hun voortgang. Voor de meeste vakken staan daar cijfers op van toetsen en schoolexamens. Voor LO zou daar informatie in kunnen staan over de voortgang ten opzichte van de planning in het PTA. Dus: heeft een leerling alle onderdelen die in een periode gepland stonden voldoende afgerond.

De 'ideale' combinatie zou deze zijn: van elk programmaonderdeel komt er een weerslag in het portfolio. Alleen voor het bewijs daarvan moet een dossier (een soort groslijst) worden opgebouwd en het PTA beschrijft de eisen die aan dat dossier gesteld worden ((welke (reflectie-)activiteiten moet de leerling gedaan hebben en hoe zien we het bewijs daarvan in het dossier terug)). Het rapport zegt dan hoe de leerling ervoor staat ten opzichte van de dossiereisen. In het portfolio trekt de leerling zelf conclusies over zijn eigen voorkeuren, vaardigheidsniveau en zijn vervolgwensen op de diverse facetten van het programma en de docent geeft daar feedb​​ack op.