De opzet van het Referentiekader rekenen
Referentieniveaus 2F en 3F maken deel uit van het Referentiekader rekenen. Dit referentiekader kent een spoor van referentieniveaus 1F – 2F – 3F, die zich voornamelijk richten op functioneel gebruik van rekenvaardigheid in beroep en het leven van alledag. Het spoor (1F –) 1S – 2S – 3S richt zich voornamelijk op rekenen als voorkennis voor wiskunde, algebra in het bijzonder.
Referentieniveau 1F bevat basiskennis en –vaardigheid die elke leerling zou moeten beheersen. Referentieniveau 2F beschrijft het rekenen wat elke Nederlander zou moeten beheersen om zich in de samenleving te kunnen redden. Referentieniveaus 1F, 1S, 2F en 3F worden vermeld in het Besluit en hebben daarmee een wettelijke status. Dat geldt niet voor referentieniveaus 2S en 3S.
Domeinen en vormen van beheersing
Elk referentieniveau kent vier domeinen:
- Getallen
- Verhoudingen
- Meten en meetkunde
- Verbanden
Elk domein kent vervolgens drie onderdelen (A Taal, notatie en betekenis, B Met elkaar in verband brengen en C Gebruiken) en drie vormen van beheersing:
- paraat hebben: het vlot kunnen uitvoeren van standaardhandelingen en het vlot uit het geheugen oproepen van rekenkennis, zoals bijvoorbeeld vermenigvuldigingstafels of de eenheden van het metriek stelsel;
- functioneel gebruiken: het toepassen van rekenkennis en -vaardigheid in probleemstellingen uit beroep en het leven van alle dag;
- weten waarom: het geven van verklaringen, beredeneren, enzovoorts.
Laatstgenoemde beheersingsvorm komt in 2F en 3F betrekkelijk weinig voor.
Onderscheid F-niveaus
Waarin onderscheiden referentieniveaus 1F, 2F en 3F zich van elkaar?
- op inhoud: referentieniveau 2F kent meer onderwerpen dan referentieniveau 1F;
- op moeilijkheidsgraad: op niveau 2F moeten leerlingen moeilijker problemen kunnen oplossen dan op niveau 1F en op niveau 3F moeten leerlingen moeilijker problemen kunnen oplossen dan op niveau 2F en 1F. Zie voor meer informatie de download hiernaast.