Samenvatting rekendoelen

13 januari 2020

Het Referentiekader rekenen kent in tegenstelling tot examenprogramma's tamelijk uitgewerkte doelen. Daarom ontbreekt in deze handreiking een verdere uitwerking. Op deze pagina is daarentegen voor elk domein een samenvatting van de rekendoelen uit de F-niveaus te vinden.

Getallen

De kandidaat kent:

  • uitspraak, schrijfwijze en betekenis van getallen, symbolen en relaties, onder andere van gehele getallen, decimale getallen, breuken, negatieve getallen, grote getallen, basisbewerkingen en vergelijkingsoperatoren (< en >);
  • de structuur van en samenhang in getallen;
  • de structuur van het tientallig stelsel.

De kandidaat kan:

  • rekentaal gebruiken;
  • getallen en getalrelaties met elkaar in verband brengen;
  • basisbewerkingen met gehele en decimale getallen uitvoeren;
  • bewerkingen met breuken uitvoeren;
  • berekeningen uitvoeren om problemen op te lossen;
  • de rekenmachine op een verstandige manier inzetten.

Verhoudingen

De kandidaat kent:

  • de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van procenten en schaal;
  • de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van gangbare samengestelde grootheden en bijbehorende eenheden.

De kandidaat kan:

  • verhoudingstaal in rekentaal omzetten en andersom;
  • de verschillende uitdrukkingen voor een verhouding (procent, breuk, deling, ‘deel van’, schaal) met elkaar in verband brengen;
  • in de context van verhoudingen berekeningen uitvoeren;
  • rekenen met procenten;
  • rekenen met schaal;
  • rekenen met samengestelde grootheden.

Meten en meetkunde

De kandidaat kent uit het subdomein Meten:

  • gangbare maten voor lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, temperatuur, geld, tijd en geheugenomvang met voorvoegsels als kilo-, mega- en centi-;
  • gangbare referentiematen;
  • de structuur van en samenhang tussen maateenheden en de structuur van het metriek stelsel;

en uit het subdomein Meetkunde:

  • namen, schrijfwijze en betekenis van meetkundige figuren en symbolen;
  • het begrip coördinaat.

De kandidaat kan in het subdomein Meten:

  • meetinstrumenten aflezen en (werk)tekeningen interpreteren, waaronder het aflezen van maten uit een (werk)tekening;
  • een passende maateenheid kiezen in een situatie;
  • rekenen met maten voor lengte, oppervlakte, inhoud en gewicht, temperatuur, tijd en geld, waaronder het omrekenen van maten;
  • berekeningen van en met lengte, omtrek, oppervlakte en inhoud uitvoeren;

en in het subdomein Meetkunde:

  • situaties beschrijven met meetkundige termen;
  • tweedimensionale representaties van driedimensionale objecten interpreteren (aanzichten, uitslagen, doorsneden);
  • uit voorstellingen en beschrijvingen conclusies trekken over objecten en hun plaats in de ruimte;
  • redeneren op basis van symmetrie.

Verbanden

De kandidaat kent:

  • veel voorkomende diagrammen en grafieken;
  • termen om het verloop van een grafiek te beschrijven;
  • enkele termen die betrekking hebben op formules.

De kandidaat kan:

  • informatie uit tabellen, grafische voorstellingen en beschrijvingen analyseren en interpreteren;
  • verschillende voorstellingsvormen van verbanden (tabel, grafiek, formule, beschrijving in tekst en beeld) met elkaar in verband brengen;
  • gegevens verzamelen, ordenen en weergeven;
  • patronen in getallenreeksen en (meetkundige) figuren beschrijven;
  • tabellen, diagrammen en grafieken gebruiken bij het oplossen van problemen;
  • formules lezen en gebruiken;
  • rekenvaardigheden toepassen bij het oplossen van problemen waarin verbanden een rol spelen.