Kun je zeggen dat kansenongelijkheid in het onderwijs een keuze is?
'Ja, kansenongelijkheid is een keuze', stelt Marjolein Moorman in de eerste aflevering van de documentaire Klassen, elke maandag te zien op NPO1 om 21.30 uur. Marjolein is wethouder van de gemeente Amsterdam en één van de strijders als het gaat om alle kinderen gelijke kansen geven, ongeacht hun achtergrond. Zij vindt dat die ongelijkheid vooral tot uiting komt in de keuzes die gemaakt worden in schooladvisering.
Door SLO'er Annette van der Laan
Deze documentaireserie gaat over kansen(on)gelijkheid in het onderwijs en neemt ons mee in verhalen van groep 8-leerlingen op een school in Amsterdam die wachten op hun schooladvies. Dit schooladvies zal de rest van hun leven beïnvloeden. Niet alle leerlingen kunnen terugvallen op steun van hun ouders, sommigen staan er helemaal alleen voor. En welke keuze maakt de school dan? En waar baseren ze die keuze op? Op capaciteiten, talenten en mogelijkheden of op een moeilijke thuissituatie en de opleiding van de ouders? Lastige vragen, waarbij we leraren nodig hebben die voor deze leerlingen in de bres springen, hoge verwachtingen hebben en leerlingen langer een kans geven. Die leraren zijn er gelukkig! Maar zijn die leraren er overal?
Zijn er voldoende strijders voor kansengelijkheid in onderwijsland?
Tijdens het kijken van de serie Klassen bleef het in mijn hoofd rondgaan: Zijn er voldoende strijders in onderwijsland die zich bekommeren om deze leerlingen? Voeren we voldoende gesprekken over de ervaren ongelijkheid, de worstelingen van scholen en leraren en de mogelijke gevolgen van onderadvisering en (voor)oordelen? Ik denk dat we heel wat strijders in ons land hebben. De serie laat er een aantal zien, maar we hebben er meer nodig. Deze serie is wat dat betreft ook een wake-up call voor ons allemaal.
Neem onderstaand voorbeeld uit de serie:
Twee leerlingen hebben dezelfde citoscores, maar de thuissituatie verschilt. Het kind met weinig hulp vanuit thuis, krijgt een lager schooladvies dan het kind dat hulp krijgt van de ouders. Ik hoor het aan en denk: `Hoe kan dat? Waarom zijn we zo voorzichtig met het hoger adviseren van kinderen in moeilijkere omstandigheden? We zouden ze toch juist moeten belonen? Zij hebben toch het niveau, ondanks de moeilijke omstandigheden, op eigen kracht gehaald?`
Wat onderadvisering kan doen met je zelfbeeld, vertelt een leerling met een hoofddoek tijdens een groepsbespreking met de wethouder van Amsterdam. Helaas, dat detail van de hoofddoek is relevant, want die is wel degelijk van invloed geweest op de advisering.
Ze legt uit dat ze een paar jaar geleden het advies vmbo basis/kader heeft gekregen. De leraar vertelde erbij, dat dat advies beter was voor haar, omdat het thuis zo moeilijk was. Door heel hard te werken, is ze uiteindelijk via havo naar vwo doorgestroomd. Een topprestatie! Maar tot op de dag van vandaag, heeft ze last van onzekerheid en faalangst en voelt zij zich nooit goed genoeg. In die tijd was er niemand om haar te stimuleren en te zeggen dat ze het vwo-niveau prima aan zou kunnen.
Kansenongelijkheid ligt voor een groot deel aan ons systeem
Aan de andere kant is kansenongelijkheid geen keuze, want een deel van die ongelijkheid zit in ons onderwijssysteem besloten. Het systeem dat vroege selectie kent, op 11-jarige leeftijd worden leerlingen namelijk al geselecteerd naar één van de zeven verschillende niveaus van voortgezet onderwijs (van praktijkonderwijs tot vwo/gymnasium). Vroege selectie dus, terwijl de (cognitieve) verschillen nog niet eens zo groot zijn op die leeftijd. Daarnaast werpt het systeem drempels op die op- en doorstroom moeilijk maken. Het gebeurt helaas te vaak, dat leerlingen op een niveau worden geplaatst waar ze vervolgens niet meer uitkomen, terwijl ze een hoger niveau best zouden aankunnen. Het is niet de verwachting dat het systeem op korte termijn zal veranderen. Maar wat kan dan wel? Welke maatregelen helpen scholen om kansengelijkheid bevorderen? Ik noem er een paar.
Geef leerlingen langer een kans
Geef leerlingen langer een kans om zich te ontwikkelen en stel de keuze voor het vervolgonderwijs uit. Uit internationaal onderzoek blijkt dat latere selectie leerlingen meer kansen biedt om zich te ontplooien en daardoor voor meer kansengelijkheid zorgt en voor een afname van sociaaleconomische ongelijkheid. Uitstellen van de keuze voor vervolgonderwijs geeft leerlingen ook meer tijd om te ontdekken en te laten zien wat ze kunnen en wat bij hen past.
Heb hoge verwachtingen van je leerlingen
Het hebben van hoge verwachtingen helpt je leerlingen om te groeien. Als je als leraar denkt dat een leerling iets kan, geef je hem zelfvertrouwen. Dit geloof in eigen kunnen zorgt voor betere prestaties. Helaas komt het ook voor dat verwachtingen van leraren worden ingekleurd door wat zij weten over de afkomst en het thuismilieu van leerlingen. In dat geval werken die verwachtingen averechts en bevestigen ze sociale verschillen. Dat kan bijvoorbeeld een rol spelen bij schooladviezen: leerlingen met dezelfde capaciteiten krijgen niet altijd dezelfde adviezen. Stel jezelf af en toe de vraag hoe het zit met je verwachtingen van leerlingen. Lukt het om voor alle leerlingen ambitieus te zijn? En hoe laat je dat aan hen merken?
Komen tot een afgewogen schooladvies
Om te komen tot een schooladvies is het heel belangrijk dat deze rechtdoet aan capaciteiten, talenten en ontwikkeling van een leerling. Hoe maak je die brede ontwikkeling van leerlingen inzichtelijk, welke informatiebronnen gebruik je bij het bepalen van een passend schooladvies en hoe betrek je leerlingen, ouders en voortgezet onderwijs. Dat staat allemaal in de handreiking voor schooladvisering.
Uitgangspunt bij kansengelijkheid: compenseren en waarderen
Als laatste is mijn oproep om bij het bevorderen van kansengelijkheid niet alleen oog te hebben voor het compenseren van achterstanden of hiaten in kennis en vaardigheden. Voor de ontwikkeling van leerlingen is het óók van groot belang dat zij gewaardeerd worden in wie zij zijn en wat zij kunnen. Denk aan leerlingen die meerdere talen beheersen, leerlingen die kennis hebben over onderwerpen waar hun klasgenoten veel minder van weten, of leerlingen die andere dingen meemaken. Als in het curriculum bijvoorbeeld meer ruimte is voor meertaligheid en kennisbronnen van leerlingen, is dat verrijkend voor alle leerlingen en kan het zorgen voor meer motivatie en positieve ervaringen voor leerlingen die anders misschien minder kansen zouden krijgen.