wat is de rol van het beroepsonderwijs? Een historisch perspectief
Eeuwenlang viel beroepsonderwijs samen met arbeid. De bekendste vorm hiervan is het gildewezen. Dit verdween in de loop van de 18e eeuw. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kreeg in Nederland het beroepsonderwijs, toen nog vakonderwijs geheten, als afzonderlijke institutie gestalte. Er werden toen diverse scholen opgezet voor leerlingen die tot dat moment geen mogelijkheid hadden om door te leren. Voorbeelden hiervan zijn de ambachtsscholen waar werd opgeleid voor ambacht en nijverheid en de huishoudschool of kookschool, waarin vrouwen weren opgeleid voor een beroep als huishoudster of dienstbode, of voorbereid op een rol als huisvrouw.
In 1968 werden met de invoering van de Mammoetwet al deze onderwijsvormen ondergebracht in het lager beroepsonderwijs (lbo). Met deze wet werd het hele secundaire onderwijs in één stelsel ondergebracht. Vanuit het nieuwe ideaal van ‘gelijkheid van kansen’ voor kinderen uit verschillende sociale klassen werd getracht om de doorstroming tussen de verschillende onderwijstypen (lbo, mavo, havo, vwo, mbo) te bevorderen. Vanaf toen omvatte het lager beroepsonderwijs een scala aan opleidingen, zoals de lts (lagere technische school) en het lhno (lager huishoud- en nijverheidsonderwijs).
In de jaren zestig en zeventig ontstond er discussie over de rol van het beroepsonderwijs. Vanwege de veranderlijkheid van vakkennis en vanwege de hogere eisen die gesteld werden aan de algemene vorming van jonge mensen gingen er stemmen op om het beroepsonderwijs algemener te maken en te verbreden. In de loop van de jaren tachtig had de praktijk in het beroepsonderwijs zich dan ook dusdanig ontwikkeld dat het lbo in de meeste gevallen geen eindonderwijs meer was: steeds meer leerlingen gingen hierna een vervolgopleiding doen. In 1992 vond een naamswijziging plaats: vanaf toen heette het lager beroepsonderwijs het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo). Vanaf dat moment was het ook formeel geen eindonderwijs meer, maar voorbereidend op een beroepsopleiding.
Met de invoering van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (1996) werden brede onderwijsinstellingen voor mbo opgericht waarin leerlingen instroomden vanuit zowel de mavo als het vbo. Om de overgang naar het mbo te verbeteren werd besloten tot de invoering van het vmbo. Voor verbetering van de aansluiting was het nodig om duidelijker te differentiëren naar niveau.
Met de invoering van het vmbo in 1999 kwam er voor het eerst centrale examinering voor de beroepsgerichte vakken. Sindsdien zijn de examenprogramma’s tweemaal vernieuwd. In 2007 zijn de eindtermen geglobaliseerd om scholen meer ruimte te bieden voor een eigen invulling. In 2016 heeft een vernieuwing plaatsgevonden die het mogelijk moet maken om beter aan te sluiten op het mbo, om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen en om een duidelijkere plaats te geven aan LOB.