Leerdoelgericht denken en werken met een methode
Leerdoelgericht denken en werken met een methode: zo combineer je die twee.
Doelen vergelijken van de leerdoelkaart en de methode
Ook bij het gebruik van een methode kun je leerdoelkaarten inzetten. Er zijn veel verschillen tussen methodes en de manier waarop met doelen wordt gewerkt. In de meeste gevallen is de beschrijving van leerdoelen in methodes gedetailleerder en meer op het niveau van de specifieke les. Veelal bevat een methode meer oefening en meer leerstof dan nodig is om de doelen van de leerdoelkaarten te behalen. Door het vergelijken van doelen op de leerdoelkaarten met de lesdoelen in de methode kun je zelf kiezen op welke manier je werkt aan een doorlopende leerlijn in leerdoelen. Daarnaast kun je met een focus op leerdoelen makkelijker keuzes maken binnen het aanbod in de methode.
De volgende stappen geven een werkwijze aan:
- Kies het hoofdstuk of het deel van de methode waarmee je aan de slag wilt in je lessen.
- Selecteer de doelen van de leerdoelenkaart bij dat onderdeel uit de methode.
- Zoek de verschillen en overeenkomsten tussen de doelen uit de methode en de doelen van de leerdoelkaarten. Dit kan door op de leerdoelkaarten de doelen te arceren in verschillende kleuren. Bijvoorbeeld de doelen die overeenkomen groen, die extra zijn blauw, die verdiepend zijn rood enz. Zo krijg je inzicht in de overeenkomsten en verschillen.
- Maak een lijstje van de doelen uit de leerdoelenkaart waar leerlingen mee aan de slag gaan en die overeen komen met de doelen van de methode. Dit zijn de doelen waarvan je vindt dat elke leerling deze doelen moet behalen. Dit is de kern. Zoek hierbij die onderdelen uit de methode die nodig zijn om de doelen te halen.
- Vervolgens kun je keuzestof bepalen in de methode (verdieping, verbreding, extra oefening). Het kan dus ook zo zijn dat je deze lesstof niet gaat inzetten.
- Gebruik de leerdoelkaarten om te kijken hoe een doorlopende leerlijn in beeld komt of blijft.
- Methodes leveren vaak ook toetsen. Onderzoek of de gekozen doelen worden behaald door het gebruik van de toetsen van de methode, of pas de toetsen aan.
Een voorbeeld uit biologie: zintuigen
Het thema zintuigen wordt aangeboden en om leerlingen uit te dagen zijn er drie routes beschikbaar. Meestal is het wel herkenbaar om in drie routes te werken. een intensiverende route, een basisroute en een verrijkende route.
In de basisroute worden alle doelen meegenomen die op de leerdoelkaarten staan.
Bij het onderdeel waarneming/zintuigen op de leerdoelenkaart bij biologie zie je onderstaande doelen:
- Ik leg de bouw en functie van het oog uit.
- Ik beredeneer welke lensafwijking verholpen kan worden met welke middelen.
Ook voor de leerlingen in de intensiverende route geldt dat ze deze doelen willen behalen, maar mogelijk krijgen zij extra oefenstof of meer tijd om de doelen te behalen.
De leerlingen in de verrijkende route kunnen naast de basisdoelen ook de doelen behalen die bij de keuze staan. Dat zijn:
- Ik leg uit dat signalen vanuit de zintuigen via de zenuwen aan de hersenen worden doorgegeven.
- Ik benoem dat signalen vanuit de hersenen via zenuwen naar de spieren worden doorgegeven.
- Ik leg uit dat zintuigen prikkels uit de omgeving omzetten in zenuwimpulsen.
Leerdoelen naast de methode
In elke biologiemethode bij het hoofdstuk over zintuigen staat naast informatie over het oog, meestal ook informatie over zintuigen als het oor (horen), de neus (ruiken) en de huid (voelen). Over het algemeen zijn dit meer doelen dan op de leerdoelkaarten staan.
Deze extra doelen kunnen ingezet worden als extra stof, verdiepingsstof of keuzestof, afhankelijk van wat de leraar of de leerlingen willen en kunnen.
Twee tips voor verdiepingsopdrachten:
- Een goede verdiepingsopdracht kan zijn om leerlingen te laten nadenken over overeenkomsten en verschillen tussen zintuigen. Dit is niet de basisstof, maar biedt zeker kansen over het inzetten van hogere denkvaardigheden en redeneervaardigheden. Ook het aanbieden van vaardigheden kan extra leerstof zijn.
- Een andere manier van verdiepen is gebruik maken de relatie die in veel methodes wordt gelegd met beroepen en werkvelden, voor deze doelen bijvoorbeeld het werkveld van de opticien.
Als je beter zicht hebt op de leerdoelen, kun je als docent makkelijker keuzes maken in het gebruik van de methode. En kun je zelfs keuzes maken die per leerling verschillen. Het geeft ruimte als je op een doelgerichte manier de methode inzet. En die keuzes kun je als leraar ook aan de leerling laten.