Achtergrondinformatie
Bij zelfregulering zijn zowel metacognitieve, motivationele als strategische componenten van belang.
De metacognitieve component verwijst naar:
- het oriënteren op een opgave, probleem of situatie;
- het kunnen formuleren van (leer)doelen;
- het maken van een planning om deze doelen te bereiken;
- het kunnen organiseren van het leerproces / denken / handelen in functie van deze doelen;
- het zichzelf kunnen bijsturen tijdens het (leer)proces;
- het kunnen nagaan in hoeverre de vooropgestelde doelen bereikt zijn;
- zichzelf kunnen evalueren.
(Boekaerts, 1999; Corno, 1986; Pintrich, 2000, 2004)
De motivationele component benadrukt de intrinsieke leermotivatie bij de leerling. Daarbij gaat het om de interesse in de taak die uitgevoerd moet worden, initiatief kunnen nemen, doorzettingsvermogen en om de mate van zelfeffectiviteit en attributie (Perry et al., 2004; Pintrich, 2004; Winne & Perry, 2000; Zimmerman, 2000; Zimmerman & Martinez-Pons, 1988). Zelfeffectiviteit kan gezien worden als de percepties die lerenden hebben over hun eigen vermogen om een bepaald doel te bereiken (Bandura, 1986). Attributie verwijst naar het toeschrijven van succes en falen aan zichzelf, bijvoorbeeld op basis van aanleg of inspanning (interne attributie), of aan een andere oorzaak, zoals geluk hebben of een te moeilijke taak hebben (externe attributie) (Weiner, 1986).
De strategische component omvat zowel gedragsmatige als cognitieve handelingen. Het gedragsmatige verwijst naar het structureren van de omgeving zodat deze het leren optimaliseert (Zimmerman, 1990), cognitief ligt de focus op het inzetten van leerstrategieën (Boekaerts, 1999; Winne, 2001). De voornaamste leerstrategieën zijn herhalen, elaboratie en organisatie (Weinstein & Mayer, 1986).