Werken met rubrics voor algemene vaardigheden


Voor de ontwikkeling van algemene vaardigheden is het noodzakelijk dat de docent deze vaardigheden expliciet benoemt als leerdoel en ze een herkenbare plek geeft in het onderwijs. 
Naast oefening met de vaardigheden is reflectie noodzakelijk. Rubrics zijn daarvoor een geschikt instrument. Door het gebruik van rubrics leren leerlingen zichzelf te beoordelen en feedback te geven aan medeleerlingen; de docent kan met behulp van de rubrics feedback geven aan de leerlingen en met hen in gesprek gaan over verdere ontwikkelstappen.

Hoe kunnen rubrics worden ingezet?

Voor het werken met rubrics kunnen de onderstaande vuistregels worden gehanteerd. Het is goed om stapsgewijs te beginnen en niet alle vaardigheden en rubrics tegelijk te presenteren.

  • De docent ontwerpt een opdracht waarin de leerlingen worden uitgedaagd een bepaalde prestatie te leveren; daarbij gaat het meestal om wat grotere opdrachten.
  • De docent bedenkt welke vaardigheden en rubrics hij (naast de vakdoelen) bij die opdracht aan de orde wil stellen.
  • De docent presenteert de opdracht aan de leerlingen. Daarbij legt hij uit aan welke eisen de prestatie moet voldoen en dat er in de opdracht ook leeractiviteiten zijn opgenomen waarin gericht geoefend gaat worden met bepaalde vaardigheden.
  • Aan de hand van een voorbeeld van een vaardigheid en beschrijvingen van enkele aspecten van die vaardigheid uit de rubrics legt de docent uit wat de bedoeling is van rubrics en hoe je ermee kunt werken, bijvoorbeeld:
    - dat een rubric een aspect van een vaardigheid beschrijft waarin je, door er gericht mee te oefenen en erover na te denken hoe dat gaat, steeds beter kunt worden;
    - dat je als leerling met behulp van een rubric zelf kunt (leren) inschatten hoe goed je ergens in bent en hoe je je daarin nog verder kunt ontwikkelen;
    - dat je als leerling elkaar in duo's of grotere groepen feedback kunt geven op de beheersing van bepaalde aspecten van vaardigheden (meestal op initiatief van de docent);
    - dat je als leerling ook feedback krijgt van de docent, zonder dat het daarbij (meteen) gaat om een beoordeling.
  • De docent laat de leerlingen vervolgens aan de hand van een door hen eerder uitgevoerde opdracht oefenen met enkele rubrics en controleert in een (klassikale) bespreking of de leerlingen ermee kunnen werken zoals bedoeld.
  • Vervolgens gaan de leerlingen aan de slag met de opdracht waarmee zij (naast de vakdoelen) gaan werken aan bepaalde (aspecten van) vaardigheden. Tijdens en/of aan het eind van de opdracht vraagt de docent de leerling zichzelf met behulp van de rubrics te evalueren. Ook kan hij ervoor kiezen situaties te creëren waarin leerlingen elkaar, eventueel onder zijn begeleiding, feedback (leren) geven op de geoefende vaardigheden.
  • Met enige regelmaat geeft de docent de leerlingen groepsgewijs of individueel feedback op de geoefende vaardigheden.
  • De docent begeleidt de ontwikkeling van de leerlingen door op gezette tijden met hen in gesprek te gaan. In het gesprek komt aan de orde waar de leerlingen staan, welke doelen zij zich willen stellen en hoe zij vervolgstappen kunnen zetten in hun ontwikkeling.
  • Het is goed om de leerlingen hun voortgang  op de vaardigheden te laten vastleggen, bijvoorbeeld in een (digitaal) portfolio. Daarin kunnen de zelfbeoordeling van de leerling en de feedback van medeleerlingen en van de docent worden opgenomen. Het portfolio kan gebruikt worden bij de begeleidingsgesprekken tussen docent en leerling.
  • Een portfolio is eigendom van de leerling en de leerling is degene die er verantwoordelijk voor is. Door alle betrokkenen inzage te geven in (bepaalde onderdelen van) het portfolio, kan het benut worden bij de communicatie tussen docenten, mentor, leerling en ouders.