Nederlands: functionele taalvaardigheid


Voor succes in het vervolgonderwijs is een goede taalvaardigheid een belangrijke voorwaarde. Scholen kunnen het onderwijsprogramma voor Nederlands in vmbot-gtl het best versterken door het meer te richten op het bereiken van een goede functionele taalvaardigheid. Daarbij hoeft geen onderscheid gemaakt te worden tussen leerlingen die doorstromen naar havo en mbo.

Leerlingen krijgen op havo én mbo te maken met onderwijs waarbij meer zelfstandigheid en planningsvaardigheid gevraagd wordt. Ze moeten langere teksten lezen en grotere hoeveelheden leerstof bestuderen. Ook moeten ze zelfstandig informatie kunnen zoeken en verwerken en over allerlei onderwerpen verslagen en werkstukken kunnen schrijven. Mondelinge vaardigheden zoals presenteren en deelnemen aan discussie en overleg zijn eveneens belangrijk.

Doorlopende leerlijnen?

De meeste leerlingen halen in vmbo-gtl het wettelijk voorgeschreven referentieniveau 2F en slagen met een voldoende voor Nederlands. Toch constateren ontvangende scholen soms tekorten in de kennis en vaardigheid van leerlingen uit vmbo-gtl. Zowel mbo- als havoscholen noemen daarbij vooral begrijpend lezen, woordenschat, schrijfvaardigheid en spelling (Hofman & Spijkerboer, 2009). Hoe kan dit verbeterd worden? Echt afstemmen van onderwijsprogramma’s tussen vmbo-gtl en vervolgonderwijs is maar in een beperkt aantal gevallen haalbaar. Het is dus vooral zaak om op het vmbo een ambitieus onderwijsprogramma aan te bieden, met voldoende aandacht voor de genoemde onderdelen, maar zonder té veel nadruk op het kennisaspect.

Leerdoelen met focus op functionele taalvaardigheid

Voor een goede voorbereiding op havo en mbo is het zinvol om aandacht te schenken aan de onderstaande doelen, die overigens in de eindtermen van vmbo-gtl en in het referentiekader taal bijna allemaal al voorkomen:

  • studerend lezen en verwerken van de inhoud van studieteksten;
  • langere en complexere schoolse en niet-schoolse teksten begrijpen en overzien;
  • verslagen en werkstukken schrijven;
  • formuleervaardigheid;
  • presenteren;
  • discussiëren en overleggen;
  • argumenteren;
  • woordenschat, in het bijzonder schooltaal.