Toelichting aardrijkskunde

24 september 2024

Hoe kun je hogere denkvaardigheden (taxonomie van Bloom) vormgeven bij aardrijkskunde? Dat laten we zien aan de hand van een voorbeeld.

Bij hogere denkvaardigheden wordt een beroep gedaan op kritisch, logisch, reflectief, metacognitief en creatief denken. Deze vaardigheden worden geactiveerd als leerlingen geconfronteerd worden met nieuwe informatie, onbekende problemen, onzekerheden of dilemma's.

Voorbeeldopdracht: een les in het kader van het begrip 'dichtheid'.

Aardrijkskunde is een vak dat veel met beelden werkt. Uiteraard kaartmateriaal, maar ook foto's, diagrammen, tabellen en grafieken. In onderstaand voorbeeld worden vragen gesteld die appelleren aan de hogere denkvaardigheden analyseren, evalueren en creëren. Ze hebben de bron Water in Nederland als uitgangspunt.

Water in Nederland


Opdracht 1

Gebruik de informatie uit de bron.

  1. Wie gebruikt het meeste water in Nederland?
  2. Hoe doet Nederland het op wereldschaal in vergelijking met andere landen wat betreft toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen?
  3. Wat is het doel van deze bron?

Opdracht 2

Gebruik de informatie uit de bron.

  1. Welk percentage drinkwater zou verantwoord zijn om te onttrekken aan de watervoorraad?
  2. Beoordeel de volgende hypothese:'Nederland is een welvarend land omdat het percentage toegang tot schoon drinkwater en toegang tot sanitaire voorzieningen 100 procent is.
  3. Geef kritiek op de volgende stelling: Nederland is goed op weg naar duurzaam watergebruik omdat wij gemiddeld minder vernieuwbaar water per persoon gebruiken dan de wereldbevolking.

Opdracht 3

  1. Maak met behulp van de bron een beschrijving van watergebuik in Nederland. Betrek daarbij de volgende begrippen: welvaartsniveau, watervoorraad, economische sectoren.
  2. Bedenk drie maatregelen om het percentage drinkbaar water uit de watervoorraad terug te brengen.

Hogere denkvaardigheden in relatie tot aardrijkskunde

Waarom refereert het voorbeeld aan hogere denkvaardigheden?

Analyseren

De eerste opdracht doet een beroep op het vermogen van leerlingen om te analyseren. Analyseren is het systematisch nalopen van de gegevens. Door de gegeven informatie op te delen in verschillende onderdelen en relaties tussen de onderdelen te leggen, wordt een structuur zichtbaar. Analyseren maakt onderscheid tussen belangrijke en niet-belangrijke onderdelen bij het maken van een opdracht. Zoals in de a-opdracht. Daar wordt gevraagd wie het meeste water gebruikt in Nederland. De leerlingen moeten elk van de zes onderdelen (A t/m F) van de bron Water in Nederland tegen deze vraag afzetten. Ze moeten zich bij elk van de zes blokjes informatie de vraag stellen of ze daaruit kunnen opmaken wie het meeste water gebruikt. Informatie die niet relevant is, wordt weggestreept. Het cirkeldiagram 'watergebruik per sector' noemt verschillende watergebruikers. Na het aflezen van de bron kunnen de leerlingen hier het antwoord vinden.

De b-vraag vraagt leerlingen om de onderdelen van de bron met elkaar in verband te door ze te vergelijken. In Nederland heeft iedereen toegang tot schoon drinkwater (E) en sanitaire voorzieningen (F). Nederland scoort op beide indicatoren 100 procent. De rest van wereld scoort lager. Nederland doet het dus goed.

Een tweede aspect van analyseren is het zoeken naar het doel van de data (Anderson en Krathwolh, 2000). Welke betekenis hebben de data die leerlingen gebruiken of onderzoeken? Dit komt terug in de c-opdracht. Het heeft allemaal met water te maken, dat is duidelijk. Maar van wie komt de informatie en voor wie is de informatie bedoeld? Zijn de data objectief of subjectief? Onderaan staat vermeld dat de gegevens afkomstig zijn van de Verenigde Naties. Maar ook dat het specifiek om Nederland gaat. Dit suggereert dat je ook informatie kunt vinden over andere landen en desgewenst kunt gaan vergelijken.

Evalueren

Evalueren is de tweede hogere denkvaardigheid. Evalueren is het nagaan of een antwoord op een vraagstelling voldoet aan gestelde criteria. Ook kunnen zelf nieuwe criteria worden opgesteld waaraan een antwoord moet voldoen. Door argumenten te gebruiken kan een antwoord voldoen aan de stelling of niet voldoen.

Bij de 2a-opdracht zoekt de leerling eerst uit welk onderdeel van de bron geschikt is om een antwoord op de vraag te geven (analyseren). Daar leent E 'percentage drinkbaar water onttrokken uit watervoorraad' zich het beste voor. Daarna kan de leerling vaststellen aan de hand van de kleuren en getallen die er bij horen wat een goed percentage kan zijn voor een land de hoeveelheid water die ze willen onttrekken (criterium opstellen).

De 2b en 2c-opdracht laten zien dat opdrachten opgelost kunnen worden binnen de gegeven bron (opdracht b) of niet opgelost kunnen worden omdat informatie niet voldoende is (opdracht c). Evaluatievragen doen dan een beroep op kennis gecombineerd met inzicht. Je beoordeelt of de gegeven informatie voldoende is om mee verder te werken of voldoende is om het probleem mee op te lossen.

Bij de b-opdracht wordt welvarend gelijk gesteld aan '100 procent toegang tot schoonwater' en '100 procent toegang tot sanitaire voorzieningen' (criterium stellen). Tevens stel je een waarde vast. 100 procent betekent dus dat Nederland een rijk land is. De c-opdracht stelt duurzaam gelijk aan 6000m3 per inwoner per jaar. Nederland zit daar onder. Maar nergens blijkt dat 6000m3 water per inwoner per jaar een duurzame hoeveelheid water is. Er wordt een criterium gesteld, maar de informatie is niet voldoende om een antwoord te geven op de vraag. Met andere woorden, je bekritiseert het gestelde criterium en concludeert dat het niet voldoet om een oplossing te vinden op je vraag.

Creëren

De derde hogere denkvaardigheid is creëren. Creëren hoeft niet per se te betekenen iets fysieks te maken. Het kan ook een mentale vertaling zijn van geleerde stof. Of het toepassen van geleerde stof om tot nieuwe inzichten te komen. Het maken van een beschrijving (opdracht 3a) en het bedenken van drie maatregelen (opdracht 3b) passen in de vaardigheid creëren.