Zoeken, bewerken of maken van een opdracht
In opdrachten die betrekking hebben op hogere denkvaardigheden gaat het over kritisch denken. Op deze pagina's hebben we het kritisch denken uitgewerkt voor de denkprocessen analyseren, evalueren en creëren, de hogere denkvaardigheden, uit de taxonomie van Bloom.
Opdrachten kunnen op elk van deze denkprocessen afzonderlijk betrekking hebben, maar ook op een combinatie ervan. Bij een evaluatieopdracht moet er meestal ook geanalyseerd worden en bij een creëeropdracht hoort ook vaak analyseren en evalueren. Overigens wordt er bij de meeste hogere denkvaardigheidsopdrachten ook een beroep gedaan op de lagere denkvaardigheden herinneren, begrijpen en toepassen.
Waar moet je op letten als je een opdracht zoekt die een beroep doet op hogere denkvaardigheden, of als je een bestaande opdracht wilt bewerken of zelf een opdracht wilt maken?
In onderstaand schema vatten we de criteria kort samen. Deze criteria zeggen iets over de aard van een opdracht, niet over de moeilijkheidsgraad. Je kunt namelijk voor elk niveau hogere denkvaardigheidsopdrachten maken.
AlgemeenKenmerken van kritisch denken:
|
|
o | Het materiaal doet een beroep op logisch redeneren. |
o | Het materiaal laat leerlingen een probleem oplossen. |
AnalyserenBij een analysevraag ontleden leerlingen een probleem of zij herleiden een gebeurtenis of ontwikkeling tot zijn samenstellende delen. Zij gaan op zoek naar bepaalde kenmerken van of patronen in (een) gebeurtenis(sen), naar oorzaken en gevolgen, naar continuïteit en verandering of zij vergelijken bronnen met elkaar op verschillen en overeenkomsten. |
|
o | De leerling gebruikt zijn kennis in een nieuwe, onbekende context. |
o | De leerling bepaalt welke elementen uit de bronnen relevante informatie bevatten voor het beantwoorden van de vraag. |
o | De leerling zoekt in gebeurtenissen of ontwikkelingen naar patronen, structuren en verbanden en onderbouwt ze met argumenten. |
o | De leerling maakt een vergelijking tussen gebeurtenissen of ontwikkelingen, bijvoorbeeld op basis van gegeven bronnen(overeenkomsten en verschillen). |
o | De leerling herkent in gegeven bronnen oorzaken en gevolgen van een gebeurtenis of ontwikkeling. |
o | De leerling herkent in gegeven bronne continuïteit en verandering. |
o | De leerling gebruikt een niet-geautomatiseerde oplossingsstrategie (past geen trucje toe). |
EvaluerenBij een evaluatievraag geven leerlingen, op basis van gegeven of zelfbedachte criteria, een beargumenteerd oordeel over een gebeurtenis of een ontwikkeling. Ze verantwoorden een keuze of bepalen de waarde van iets of iemand. Ze kiezen uit verschillende mogelijkheden de beste oplossing voor een probleem, of ze ontwikkelen en onderbouwen een eigen standpunt of mening. |
|
o | De leerling moet op basis van een analyse van gegevens een oordeel over iets geven, een conclusie trekken, iets beargumenteren of een keuze maken. |
o | De leerling gebruikt hierbij gegeven of zelfgekozen criteria. |
o | De leerling neemt een, met argumenten onderbouwd, standpunt in, of geeft een beredeneerde mening over iets. |
CreërenBij een creëeropdracht brengen leerlingen, gebruikmakend van bestaande kennis en inzicht, nieuwe ideeën, producten of zienswijzen tot stand. Het product voldoet aan vooraf (door de docent of de leerling) bepaalde criteria. |
|
o | De leerling maakt op basis van bestaande kennis iets nieuws, bijvoorbeeld een collage, poster, historisch verantwoorde brief of onderbouwd advies. |
o | Het product voldoet aan vooraf door de docent of de leerling zelf opgestelde criteria. |