Vakspecifieke vaardigheden
Vakspecifieke vaardigheden kunnen op verschillende manieren vakspecifiek zijn. Elk vak heeft een eigen domein van objecten en verschijnselen (bij Nederlands bijvoorbeeld het verschijnsel taal) en van kennis daarover (kennis over taal). Elk vak kent eigen begrippen (vakconcepten), modellen, denkwijzen en vraagstukken, en bepaalde manieren van redeneren, onderzoeken en problemen oplossen.
We gebruiken hier de woorden ‘vak’ en ‘vakken’ voor zowel (school)vakken als leergebieden.
Vakspecifieke vaardigheden zijn vaak sterk verbonden met vakspecifieke kennis. Vakspecifieke vaardigheden zijn van belang bij handelingen en het maken van opdrachten of oplossen van problemen waarbij vakspecifieke kennis moet worden toegepast.
Er kan bij vakken vaak onderscheid worden gemaakt tussen meerdere typen vakvaardigheden:
- praktische vakvaardigheden, zoals kaartlezen of een instrument gebruiken;
- vakspecifieke probleemoplossingsvaardigheden, nodig bij het maken van opgaven;
- vaardigheden die je inzet voor meer open, authentieke opdrachten die vragen om meer denkwerk en creativiteit.
Tussen vakken bestaan overeenkomsten en verschillen. Soms merken leerlingen dat zelf, maar je kunt ze als leraar ook in de klas bespreken. Voor leerlingen kan het herkennen daarvan heel leerzaam zijn. Ze kunnen daardoor mogelijk aanpakken ontwikkelen die ze in verschillende vakdomeinen en contexten flexibel kunnen toepassen. Zij kunnen daarbij bovendien hun samenhangende conceptuele kennis verbreden, en leren inspelen op problemen in de samenleving die vragen om een interdisciplinaire benadering.