Muziek
De kern van het vak
Over het algemeen is het vak muziek een sociaal gebeuren. Kinderen zijn op allerlei manieren met muziek bezig, in kleinere of grotere groepen. Ze bedenken en maken zelf muziek (ontwerpen en componeren), door te zingen en te spelen. Ze luisteren naar bestaande of zelfgemaakte muziek en bewegen er op, ze maken kennis met diverse vormen van muzieknotatie en noteren hun eigen muziek. Al doende ontwikkelen zij hun muzikale vaardigheden: ze leren hun (zang)stem goed te gebruiken, ontwikkelen hun gehoor, werken aan (motorische) speelvaardigheden. Ook hun maat- en ritmegevoel en kennis over muziek wordt vergroot. Door al deze zogenaamde ‘muzikale gedragingen’ (ook wel ‘domeinen’ genoemd) leren kinderen dat muziek bestaat uit klank (hoog/laag, hard/zacht, kort/lang, of verschillende klankkleuren), die in een bepaalde vorm is gezet (door muzikale elementen te herhalen, of te contrasteren) en die uiteindelijk betekenis krijgt – hetzij door de luisteraar zelf gegeven, hetzij gegeven door de componist of de functie van de muziek (b.v. draaiorgel).
Naast het ontwikkelen van deze vaardigheden, leren kinderen over muziek als onderdeel van (onze) cultuur. Overal om ons heen klinkt muziek. Door muziekonderwijs maken de kinderen kennis met de rol en plaats van muziek in de wereld om hen heen. Ze leren verschillende stijlen en genres kennen en muziek uit andere tijden en van andere culturen. Ze leren wat muziek voor mensen kan betekenen en ontdekken wat het voor henzelf betekent. Het specifieke van de kunstdiscipline muziek is dat je muziek alleen kunt hóren - en niet zien. Hierdoor doet muziekonderwijs een groot beroep op het concentratie- en luisterend vermogen van kinderen.
Typerend voor muziek(-onderwijs) is dat kinderen, naast het muziek bedenken, uitvoeren en noteren, voor een groot deel in de muziekles bezig zijn met reproductie: de kinderen zingen bestaande liederen of spelen bestaande liedbegeleidingen en speelstukken. Dit in tegenstelling tot kunstvakken als beeldende vorming of drama waarbij kinderen voornamelijk zelf scheppend bezig zijn. Bij het reproducerend muziek maken, tenslotte, speelt in het kader van de vaardigheidsontwikkeling het herhalen, oefenen en verbeteren een grote rol: kinderen willen merken dat ze zingend, spelend of bewegend vooruit gaan en een ontwikkeling doormaken.
Samenhang
Muziek is een auditieve kunstdiscipline, die vaak wordt ondersteund vanuit andere kunstdisciplines. Zo zie je drama en dans in videoclips, musical of opera, of beeldende toevoegingen in de vorm van decors en licht. Andersom werkt het ook: muziek wordt vaak gebruikt om beelden te versterken, zoals in films. Ook in de lessen kunstzinnige oriëntatie kunnen dergelijke dwarsverbanden aan bod komen en kunnen de kunstvakken elkaar versterken. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar media-educatie. Verder maken bepaalde kunstdisciplines gebruik van dezelfde media, zoals taal in poëzie, drama en muziek (liedteksten), of het lichaam in dans en het bewegen bij het vak muziek.
Bestaande muziek, maar ook gekozen muzikale lesinhouden, zijn vaak gerelateerd aan de (culturele) omgeving. Dat kunnen natuurverschijnselen zijn, of thema’s die te maken hebben met techniek, geschiedenis en/of verhalen. Ook hierin bevinden zich mogelijkheden dwarsverbanden te leggen met het leergebied oriëntatie op jezelf en de wereld. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar cultureel erfgoed en suggesties voor vakinhouden cultureel erfgoed. Deze vakinhouden kunnen een rol spelen binnen het creatieve proces van muziekonderwijs, bijvoorbeeld door het thema van de vakinhoud van cultureel erfgoed centraal te stellen binnen de opdracht of door het bekijken en beleven van cultureel erfgoed als verrijking van muziekonderwijs.
Globale ontwikkeling
Groep 1-2 |
Het kind heeft plezier in het samen zingen. Vanwege de ontwikkeling van de stem en het gehoor zijn de liedjes nog kort, eenvoudig en relatief klein van omvang (5-6 tonen). Het jonge kind is beweeglijk en kan zich slechts kort concentreren. Daarom komt bewegen op muziek veel aan bod: al bewegend leert het kind dat muziek snel, langzaam, kort, lang, hoog of laag kan zijn. Bij het muziek maken is het kind nog sterk gericht op het ontdekken van instrumenten/klanken, en gaat daarbij vrij solistisch en experimenterend te werk. |
Groep 3-4 |
Door het toegenomen (muzikale) geheugen en concentratievermogen, kan het kind van deze leeftijd langere liedjes zingen. Door betere stembeheersing hebben de liedjes een grotere toonsomvang en bevatten sprongen. Bewegen speelt nog steeds een grote rol. Door het begin van lees- en schrijfonderwijs, krijgt het kind begrip voor eenvoudige (grafische) notatievormen, die gebruikt kunnen worden om muziek mee te spelen en/of te ontwerpen, of ter ondersteuning van het muziek beluisteren. |
Groep 5-6 |
Op deze leeftijd zingt en speelt het kind met toenemende vaardigheden, expressie en bewustzijn van de eigen bijdrage aan het gezamenlijk resultaat. Door zijn sociale ontwikkeling kan het in groepjes muziek ontwerpen (componeren) en uitvoeren. Het kind begint vaker de eigen muzikale prestaties af te zetten tegen de gangbare conventies – of ‘iets klinkt zoals de muziek om hen heen’ wordt steeds belangrijker. |
Groep 7-8 |
Onder invloed van de (pre-)puberteit kan de stem van het kind in deze leeftijd gaan veranderen. Ook wordt het kind zich steeds meer bewust van wat anderen van hem vinden hetgeen van invloed kan zijn op (de beleving van) het zingen. De eigen muziekcultuur van het kind gaat een steeds grotere rol spelen - zowel in zijn dagelijks leven als in de muziekles. Dit heeft consequenties voor de keuze van lied, speel- en luistermateriaal: kinderen zingen graag Engelstalige liederen en canons, luistervoorbeelden komen vaker uit de eigen muziekcultuur. Tegelijkertijd wordt in deze leeftijdsfase de wereld van het kind steeds groter. Dit brengt met zich mee dat ook zijn muzikale wereld vergroot wordt, door hem, naast muziek uit de eigen cultuur, in contact te (blijven) brengen met een breed aanbod aan stijlen, genres en culturen. |