Structureel
De vakinzichtkaart structureel inzetten
Geef de vakinzichtkaart een vaste plek in je onderwijs. Leer je leerlingen geografisch te denken met de kaart. Leer ze om ruimte te beschrijven, te verklaren, in te delen of te waarderen. Zo kleuren ze hun geografisch wereldbeeld verder in en leren ze ruimtelijke vraagstukken zelf te duiden en op te pakken.
Hoe je dat structureel aanpakt laten we je zien aan de hand van verschillende leeractiviteiten die vakcollega's aanreiken. Bij elke activiteit is de kaart de basis voor het gesprek met leerlingen.
Leeractiviteit 1
Maak er de gewoonte van om een les te openen of af te sluiten met de vakinzichtkaart. Neem het onderwerp van de les, bijvoorbeeld bevolking in het hoofdstuk Zuid-Afrika. Het doel is om in gesprek te komen over de ringen.
We geven een voorbeeld dat lijkt op een minitestje. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld Kahoot of een andere app.
- Stel deze vragen rond het onderwerp van de les en ga op basis van de uitkomst na elke vraag met ze in gesprek.
- Welke geografische vraag gaan we beantwoorden/hebben we beantwoord?
- Over welk schaalniveau gaat/ging het?
- Welke werkwijze passen/pasten we toe bij onze vraag?
- Welk - geografisch - hulpmiddel zetten we in om de vraag te beantwoorden?
- Welke ring vind je moeilijk om mee te werken?
- Daag ze tot slot uit met de vraag: 'Welke andere geografische vraag kun je formuleren als het gaat om de bevolking van Zuid-Afrika?'
Leeractiviteit 2
Gebruik de vakinzichtkaart op een willekeurig moment in de les. Zet de leeractiviteit stop, bijvoorbeeld over het klimaat in Zuid-Afrika, en pak de kaart er bij. Kies een van onderstaande voorbeelden:
- Benoem klassikaal samen met de leerlingen, met welke onderdelen van de vakinzichtkaart je bezig bent. Komt elke ring aan bod?
- Vraag leerlingen in tweetallen bij elke vraagtype van de middelste ring een vraag te bedenken over het klimaat in Zuid-Afrika. Twee tweetallen bespreken vervolgens samen de overeenkomsten en verschillen en stellen de vragen bij.
Leeractiviteit 3
Het verwerven van geografische vaktaal begint al zodra leerlingen leren over aardrijkskunde. Door alledaagse begrippen die je in de klas gebruikt te vervangen door geografische taal, leer je je leerlingen al in de onderbouw ermee werken. Deze begrippen en ook werkwijzen hebben jouw leerlingen ook in de bovenbouw nodig. We geven vier voorbeelden van hoe je dat kunt doen:
- Maak een woordweb met begrippen en laat daarin relaties zien tussen de begrippen die je in de les gebruikt.
- Gebruik afbeeldingen om daar geografische begrippen of processen aan te koppelen.
- Gebruik afbeeldingen om het algemene en bijzondere te beschrijven of verklaren.
- Gebruik kaarten om gebieden te vergelijken of een schaalniveau te bepalen.
Leeractiviteit 4
Bij deze leeractiviteit doen leerlingen een klein onderzoekje rond een lesonderwerp, bijvoorbeeld de verschillende landschappen van Zuid-Afrika. Ze ronden het af met een stukje verslaglegging op eigen wijze. Vervolgens maak je er samen een verhaal van. Uitgewerkt ziet dat er zo uit:
- Maak groepjes van vier of vijf leerlingen.
- Geef elk groepje een stukje informatie rond een van de landschappen.
- Vraag ze met inzet van de schijf een klein onderzoekje doen, waarbij ze de vraag: 'hoe ziet de vegetatie en begroeiing eruit en welke bewonings- en economische activiteiten vinden er plaats?'
- Laat ze de uitkomst klassikaal presenteren op eigen wijze.
- Maak zo samen het landschap van Zuid-Afrika compleet.