aan de slag
Klein of groot beginnen
Niet iedereen bevindt zich in een situatie waarin het mogelijk is het groot aan te pakken. Begin in dat geval klein met één vaardigheid, bijvoorbeeld gespreksvaardigheid.
Als je je richt op één vaardigheid, betekent dit niet dat de andere vaardigheden niet aan bod komen in het taalleerproces
Ontwikkel voor gespreksvaardigheid taaltaken op verschillende ERK-niveaus en verdeel de taaltaken over de subvaardigheden:
- Ik spreek tijdens formele bijeenkomsten
- Ik regel iets
- Ik voer een gesprekje
- Ik wissel informatie uit
Laat de taaltaken plaatsvinden in verschillende contexten, zodat jouw leerlingen kunnen kiezen. Zij kunnen meehelpen bij het bedenken van situaties waarin je een vreemde taal nodig hebt.
Is klein beginnen niets voor je? Ga dan in gesprek met je vaksectie, maak een plan van aanpak en leg het voor aan je schoolleider. Vraag ook om gezamenlijke ontwikkeltijd. Een vast moment in de week met je team leidt dan snel tot resultaat.
Deze materialen staan voor je klaar
Leerdoelenkaarten
Print de vier kaarten in kleur op A3, hang ze in de klas op of deel ze uit. Laat leerlingen zoveel mogelijk zelf ontdekken wat op de kaarten staat. Stel vragen zodat ze ontdekken dat een gesprekje voeren op A1-niveau heel anders is dan een gesprek op B2-niveau. Laat ze ontdekken dat de vaardigheden altijd met elkaar verbonden zijn en plaatsvinden in een context.
Neem je leerlingen mee in de gedachte dat je niet schrijft om het schrijven zelf. Je reageert bijvoorbeeld op een uitnodiging of je houdt een interview en schrijft een verslag.
Stel vragen zoals:
- Wat is het verschil tussen een gesprekje voeren op A1 niveau en op B2 niveau?
- Wat kunnen de pijlen betekenen? Kun je dat toelichten?
- Kun je voorbeelden noemen van hoe vaardigheden samenhangen?
- Waar staan de icoontjes voor en waarom staan ze in het midden?
- Welk niveau zou je willen halen? Hoeveel tijd zou dat kosten?
Taaltaken
Samenwerkend met leerlingen hebben we ontdekt dat zij al snel een beeld hebben van wat je op A1 niveau gaat leren. Hiervoor taaltaken aanreiken is vrijwel niet nodig. In methodes vind je opdrachten voor korte gesprekjes of het schrijven van een kaart. Leerlingen dragen ook zelf taalsituaties aan vanuit hun eigen ervaring. Kom je op A2-niveau, dan is het handig om meerdere taaltaken te hebben die horen bij de verschillende vaardigheden.
Een voorbeeld hiervan is de taaltaak Time Capsule. Veronderstel dat een leerling werkt aan een tekst voor een tijdscapsule (taaltaak) waarin hij beschrijft hoe hij het afgelopen weekend heeft doorgebracht. Dan is het zinvol om uitleg en oefeningen bij de hand te hebben waarmee hij de verleden tijd kan leren begrijpen en ermee kan oefenen. Dat kan op het moment dat een leerling erachter komt dat hij het nodig heeft, of voordat hij aan de taaltaak begint als hij vindt dat hij dat eerst moet leren.
Tip
Als jouw school een afdeling techniek heeft, vraag of zij daadwerkelijk een Time capsule willen maken voor jouw klas.
Hier kun je meer lezen over taaltaken
Taalbronnen
Dat zijn opdrachten en oefeningen waarmee leerlingen de taal verwerven die ze bij die taak nodig hebben. Want om een taaltaak tot een goed einde te kunnen brengen, heb je vocabulaire en grammatica nodig. Hier hoort ook instructie bij of een toelichting, bijvoorbeeld over de verleden tijd.
We gaan weer even terug naar de taaltaak Timecapsule. De leerling beschrijft dan hoe hij het afgelopen weekend heeft doorgebracht. Het is zinvol om dan uitleg van de verleden tijd als taalbron bij de hand te hebben en oefeningen je de verleden tijd kan oefenen. Dat kan op het moment dat de leerling erachter komt dat hij het nodig heeft, of voordat hij aan de taaltaak begint als hij vindt dat hij dat eerst moet leren.