Redeneervaardigheden


Kennis hanteren in redeneringen, zoals verklaringen, conclusies en argumentaties.
Het gaat hierbij om:

A. Eigen redeneringen opstellen


Voorbeelden uit de kennisbasis:

  • Een conclusie beargumenteren vanuit de resultaten van een experiment.
  • Mogelijke verklaringen voor een verschijnsel bedenken en bespreken.
  • Meerdere oplossingen voor een probleem formuleren.

B. Redeneringen van anderen kritisch beschouwen


Voorbeelden uit de kennisbasis:
  • Beoordelen of claims op de verpakking van voedingsmiddelen kloppen.
  • Bespreken of een conclusies/ verklaring klopt.
  • Conclusies vanuit observaties van diergedrag bespreken.

Belangrijke aspecten van redeneren zijn de volgende.

  • Typen redenering onderscheiden:
    • ‘als… dan…';
    • extrapoleren;
    • analogieredenering (elektrische weerstand vergelijken met weerstand in een waterstroom, spanningsverschil met hoogteverschil )’;
    • ontwerpen en onderzoeken hebben ook hun eigen redeneerstappen
      • onderzoeken (vraag definiëren, aanpak voorstellen, uitvoeren, conclusies trekken)
      • probleem oplossen (probleem definiëren, aanpak voorstellen, uitvoeren, evalueren).
  • Veel voorkomende redeneerfouten:
    • Een gelijktijdige verandering in twee zaken (correlatie) is nog geen bewijs voor een oorzaak (kan wel een hypothese opleveren), bijvoorbeeld verhoogde kans op een hartaanval na een gemiste strafschop.
    • Geen rekening houden met andere mogelijke conclusies/verklaringen.
    • Concluderen op grond van te weinig informatie (bijv. uit één meting al een conclusie trekken over het totaal).
    • Teveel redeneren vanuit jezelf, onder andere interpretaties niet goed scheiden van observaties
  • Vaak is het moeilijk iets volledig te bewijzen, maar je kunt het wel aannemelijk maken. Soms kun je wel bewijzen dat iets niet waar is.
  • Je kunt iets argumenteren vanuit waarnemingen of vanuit algemeen aanvaarde principes.