Verschillende taalachtergronden


De leerlingen in een brugklas hebben verschillende achtergronden en komen doorgaans van verschillende basisscholen. De taalvaardigheid die ze meebrengen loopt dan ook uiteen. De een heeft al flink wat jeugdboeken verslonden en leest de Kidsweek, de ander interesseert zich daar (nog) niet voor. Bij de een zijn de spellingregels goed blijven hangen, de ander heeft behoefte aan herhaling. De een heeft een hekel aan schrijven of moeite ermee, de ander schrijft graag en goed.

Aan deze verschillen is nu nog een dimensie toegevoegd door een categorie leerlingen die Nederlands niet als moedertaal hebben. Niet alle leerlingen voor wie Nederlands de tweede taal is hebben een taalachterstand. Maar wel is bekend dat leerlingen die op het schoolplein heel taalvaardig klinken (dagelijks algemene taalvaardigheid) moeite kunnen hebben met (schoolse) lees- en schrijftaken (cognitief abstracte taalvaardigheid). Wanneer daar geen gerichte aandacht aan wordt besteed, ontstaat achterstand of wordt die vergroot.

Ondanks deze verschillen worden leesstrategieën en regels voor spelling en grammatica meestal integraal herhaald voor alle leerlingen. Hun eigen voorkennis en probleemoplossend vermogen worden niet benut. Hulpmiddelen om die voorkennis in kaart te brengen zijn Hoe goed ben ik in taal? (gebruikt in het kader van taalbeleid op een vmbo) en Ik kan… Nederlands (voor gebruik voor het vak Nederlands in de onderbouw).

Deze instrumenten zijn vooral zinvol als ze gebruikt worden om de leerling te volgen en eventueel ‘bij te spijkeren’ op de punten die de leerling naar eigen inschatting (nog) niet voldoende beheerst. Een gesprek tussen leerling(en) en docenten over deze lijsten is uiteraard nodig.