werken met de krant in de klas

12 mei 2020

Inhoudsopgave

A. Werken aan een woordenlijst
​​B. Werken met verschillendende tekstsoorten​
​C. Zakelijk schrijven - schrijf een krantenartikel​
D. Groepsdracht - Maak je eigen krant​​

A. Werken aan een woordenlijst


Opdracht 1 – LEKKER LEZEN!

  • Blader de krant door, bepaal zelf wat je wilt gaan lezen.
  • Ga lekker lezen.
  • Onderstreep (moeilijke) woorden waarvan je de betekenis niet weet.

Opdracht  2

Kies twee ‘moeilijke’ woorden ‘waar je wel iets in ziet’. Deze woorden ga je opnemen in je eigen ‘woordenlijst’: een lijst met moeilijke woorden met hun betekenis.

Daarbij werk je op de volgende manier:

  • Maak bij deze woorden een brainstormweb.
  • Kijk daarbij ook naar de zin waar het woord in staat en de tekst eromheen.
  • Verzin nu zelf een voorlopige betekenis van het woord (een definitie). Je mag hierbij het woordenboek nog niet gebruiken.
  • Zoek vervolgens de omschrijving in het woordenboek op en vul zo nodig je eigen omschrijving aan.

Opdracht 3

  • Noteer (minimaal vijf) woorden die je niet kent en die je in je woordenlijst wilt opnemen.
  • Noteer bij deze woorden de betekenis.
  • Probeer daarbij eerst zelf de betekenis te bepalen door gebruik te maken van de tekst waarin het woord staat en door eigen associaties.
  • Verbeter zo nodig je eigen omschrijving met behulp van de omschrijving uit het woordenboek.
  • Uiteindelijk moet je een lijst krijgen van minimaal dertig woorden.

Opdracht 4A

Aan deze opdracht werk je met z’n tweeën.

  • Zoek een medeleerling met wie je woorden gaat uitwisselen.
  • Ruil de woordenlijsten.
  • Selecteer minimaal vijf woorden van je partner die je gaat opnemen in je eigen lijst. Noteer de woorden en de omschrijvingen.

Opdracht 4B

Samen hebben jullie nu 10 dezelfde woorden in jullie woordenlijsten. Met deze 10 woorden gaan jullie eenoefening moeilijke woorden maken. Werk daarbij op de volgende manier:

  • Bekijk eerst een oefening met moeilijke woorden in je boek (Op niveau plus, blz. 130, opdracht 13).
  • Noteer nu de tien moeilijke woorden op een blaadje.
  • Met zeven van de tien woorden gaan jullie een zin maken. Selecteer nu eerst de 7 woorden waarmee jullie zinnen gaan maken.
  • Maak nu zeven zinnen. Let op: de betekenis van het woord moet blijken uit de zin.

Voorbeeld:

  1. Pionier: iemand die als eerste een gebied verkent en daarbij moeilijkheden tegenkomt 
    De eerste bewoners van Leidse Rijn waren echte pioniers want er was nog geen school, geen winkel en geen dokter in de nieuwe woonwijk.
  2. Accuraat: precies, nauwkeurig
    Als je bij de bibliotheek wilt werken moet je accuraat zijn want de boeken moeten altijd op de goede plek teruggezet worden.

Opdracht 4C

Nu werken jullie deze oefening uit voor twee medeleerlingen:

  • Noteer eerst de tien woorden.
  • Noteer er onder jullie zeven zinnen. Laat het moeilijke woord steeds weg en geef met puntjes de plek aan waar het moeilijke woord moet worden ingevuld.
  • Noteer op de achterzijde van het blad de antwoorden.

Opdracht 4D

  • Zoek nu een ander duo met wie je de oefeningen gaat uitwisselen.
  • Ga in groepjes van vier zitten en wissel de oefeningen uit.
  • Maak met z’n tweeën de oefening die je gekregen hebt. Kijk niet naar de antwoorden op de achterkant!

Opdracht 4E

  • Nadat iedereen klaar is, wissel je de gemaakte oefeningen weer uit.
  • Kijk vervolgens voor elkaar de oefeningen na.
  • Wissel de gecorrigeerde oefeningen uit en bespreek met elkaar de fouten.
  • Fouten kunnen veroorzaakt worden door de makers van de oefening: de zinnen passen niet goed genoeg bij het moeilijke woord. Fouten kunnen ook veroorzaakt worden door degenen die ingevuld hebben: zij kenden de betekenis van het woord niet. Analyseer met z’n vieren de gemaakte fouten.

Opdracht 5A

De onderstaande zinnen zijn gemaakt door leerlingen. Lees ze en maak de opdracht:

  • Plaats bij de zinnen die je geslaagd vindt een uitroepteken (!)
  • Plaats bij de zinnen die je niet geslaagd vindt een vraagteken (?)
  • Plaats bij de zinnen die je niet geslaagd en niet mislukt vindt een v-teken (v)

Het lawaai van onze buren was echt exorbitant

  1. Hercules bleek toch enige debiliteit te hebben.​
  2. Dit culinaire meesterstuk smaakte echt verrukkelijk.​
  3. Een acht is een goede recensie.
  4. Het curriculum van speelgoed duurt meestal zeer lang.
  5. De oerknal veroorzaakte een expansie.
  6. Het is niet eerlijk hem te confronteren met iemand die hoge cijfers heeft behaald.
  7. Hij imponeert haar, omdat hij zo goed kan zingen.
  8. Versus mij zit een raar iemand.
  9. Hij moest een keuze maken tussen belangrijke zaken, het is een dilemma.

Opdracht 5B

  • Bespreek je antwoorden met een medeleerling.
  • Selecteer samen minimaal twee zinnen waarvan jullie denken dat ze niet kloppen.

Opdracht 6

Ga Googlen!
Uiteindelijk moet je bij alle woorden uit je lijst ook een correcte zin opnemen waarin het woord correct is gebruikt. Je gaat op zoek naar zulke zinnen. Dat doe je door gebruik te maken van de zoekmachine ‘Google’. Je tikt je moeilijke woord in en drukt op ‘zoek’. Vervolgens geeft Google je allerlei zinnen / websites etc. waarin het gezochte woord voorkomt. Jij kiest nu één (begrijpelijke!) zin uit en neemt die op.

Opdracht 7

​Maak met behulp van je woordenlijst minimaal twee van de volgende vragen:

  1. Noteer uit je woordenlijst twee woorden en schrijf vervolgens de woorden op die het tegenovergestelde betekenen.  
    Voorbeeld: pessimist / optimist
  2. Noteer twee woorden die beginnen met een voorvoegsel en noteer bij die woorden (minimaal) twee woorden die met hetzelfde voorvoegsel beginnen.
  3. Voorbeeld: prepareren / preventief / president
    Noteer twee woorden die eindigen met een achtervoegsel en noteer bij die woorden (minimaal) twee andere woorden die met hetzelfde achtervoegsel eindigen.
  4. Voorbeeld: coalitie / politie / petitie
    Noteer twee zelfstandige naamwoorden en geef bij die woorden de bijvoeglijke naamwoorden die ervan zijn afgeleid.

Voorbeeld: interactie / interactief

​B. Werken met verschillen​dende tekstsoorten

​Opdracht 1 – INFORMEREN, OVERTUIGEN OF VERMAKEN?

Bij deze opdracht werk je met z’n tweeën. Je gebruikt bij deze opdrachten je boek (als naslagwerk) én de krant. 

Opdracht 1A

Bij het schrijven van een artikel kan de schrijver als doel hebben de lezer:

  1. te informeren
  2. te overtuigen
  3. te vermaken.

Zoek in je boek deze schrijfdoelen op en lees de informatie die daarover wordt gegeven. 
Opdracht 1B

  • Zoek bij alle drie de schrijfdoelen twee artikelen uit jullie kranten.
  • Knip de artikelen uit en plak ze in jullie schriften.
  • Leg bij de artikelen kort uit waarom ze volgens jullie voor dat doel zijn geschreven. Gebruik daarbij de theorie uit het boek.

Opdracht 2 – VERSCHILLENDE SOORTEN KRANTENARTIKELEN

Maak deze opdracht met z’n tweeën. 
Een krant heeft verschillende soorten artikelen. We noemen er elf: een hoofdartikel, achtergrondartikelen, recensies, het weerbericht, columns, tv-overzicht, wedstrijdverslagen, interviews, het redactioneel commentaar, ingezonden brieven, opiniestukken.

Opdracht 2A

Zoek bij de volgende soorten één artikel:

  • hoofdartikel
  • recensie
  • achtergrondartikel
  • column
  • redactioneel commentaar.

Opdracht 2B

Noteer van de gevonden artikelen de titel (als het artikel een titel heeft), de pagina waar het artikel staat, de naam van de schrijver (als die erbij staat) en kort het onderwerp van het artikel.

Voorbeeld:
Column
titel: vroeger was alles beter
schrijver: Remco Campert 
pagina 1
onderwerp: oudere mensen zeuren zo

Opdracht 2C

  • Probeer zelf nog een ander soort krantenartikel te vinden.
  • Knip dat uit.
  • Verzin een naam voor deze soort artikel.

Opdracht 2D

  • Wat is het verschil tussen een column en een opiniestuk?
  • Leg uit wat een ‘redactioneel commentaar’ is.
  • Geef tenminste drie kenmerken van een column.

Opdracht 2E

  • Bevat een ‘achtergrondartikel’ vooral feiten of meningen. Licht je a
  • ntwoord toe.
  • Is een column vooral informatief, overtuigend of vermakend bedoeld? Leg uit.
  • Is een opinieartikel vooral informatief, overtuigend of vermakend bedoeld. Leg uit.
  • Is een recensie vooral objectief of subjectief. Leg uit. (Zoek zo nodig de woorden objectief en subjectiefop.)

Opdracht 3 – ADOPTEER EEN ONDERWERP UIT DE IT

Over twee weken houden jullie een korte presentatie over een onderwerp dat nu veel in het nieuws is. Werk op de volgende manier:

  • Blader door de krant, kijk wat er voor nieuws in staat.
  • Kies een onderwerp uit dat op dit moment veel in het nieuws is (bijvoorbeeld de verkiezingen in Duitsland, of het Nederlands elftal)
  • Verzamel de komende twee weken zoveel mogelijk artikelen over dit onderwerp.
  • Noteer de belangrijkste gebeurtenissen of ontwikkelingen die erin beschreven staan.
  • Maak een opzet voor de presentatie.
  • Zet de belangrijkste zaken op een stencil en deel dat bij jullie presentatie uit.

Uiteindelijk houden jullie een korte presentatie (3 - 5 minuten) waarin jullie vertellen op welke manier jullie onderwerp in het nieuws was, en wat de ontwikkelingen waren.

​C. Zakelijk schrijven - schrijf een krantenartikel


Veel kranten hebben een soort ‘jongerenpagina’. Daarin staan artikelen die speciaal voor jongeren zijn geschreven. Je gaat een stuk schrijven voor die pagina. Je lezerspubliek bestaat uit je leeftijdgenoten. Hieronder staan drie opdrachten voor het schrijven van zo’n krantenartikel. Je kiest er één uit. Elk artikel heeft minimaal 400 en maximaal 600 woorden. Lever het stuk getypt in. Leuk is het als de vorm van je stuk ook echt lijkt op die uit de krant.

Opdracht 1: MAAK EEN WEDSTRIJDVERSLAG

Knip minimaal drie wedstrijdverslagen uit de krant.

  • Bestudeer ze en noteer minimaal vijf kenmerken van een wedstrijdverslag.
  • Ga naar een sportwedstrijd van een broertje, zusje, vader, moeder of vriendje.
  • Bekijk de wedstrijd, maak aantekeningen van het verloop van de wedstrijd.
  • Interview één van de deelnemers naderhand.
  • Schrijf vervolgens het wedstrijdverslag.

Opdracht 2: SCHRIJF EEN COLUMN

  • Knip minimaal drie columns uit de krant.
  • Bestudeer ze en noteer minimaal vijf kenmerken van de column.
  • Bedenk een onderwerp waar jij je vaak aan stoort, of waar je je over verbaast.
  • Maak een brainstormweb over het onderwerp.
  • Formuleer in één zin de hoofdgedachte van je column en schrijf maar.

Opdracht 3: SCHRIJF EEN INFORMATIEF ACHTERGRONDARTIKEL

  • Knip minimaal drie informatieve achtergrondartikelen uit de krant.
  • Bestudeer ze en noteer minimaal vijf kenmerken van het informatieve achtergrondartikel.
  • Bedenk eerst een onderwerp dat met school te maken heeft (bijvoorbeeld: conciërges, dyslexie).
  • Stel vragen bij dit onderwerp (bijvoorbeeld: waarom krijgen dyslectische leerlingen meer tijd voor een proef
  • werk?).
  • Ga op zoek naar antwoorden: door te surfen op Internet, door naar de bibliotheek te gaan of door iemand te interviewen.
  • Orden je materiaal en schrijf vervolgens je artikel.

Tips

  • Maak gerust gebruik van de spellings- en stijlcontrole op je computer.
  • Laat je stuk door iemand anders lezen en corrigeren.

Beoordeling, waar letten we op:

  • spelling en zinsbouw: voor fouten krijg je aftrek
  • ‘echtheid’: lijkt je artikel ook op artikelen uit de krant?
  • publiekgerichtheid. Je schrijft je artikel voor leeftijdgenoten. Is je woordgebruik, je onderwerp etc. daarop aangepast?
  • originaliteit. ​

D. Groepsdr​ac​ht - Maak je eigen krant

Wat moeten jullie doen?
Je maakt als groep je eigen krant. Voordat je begint, moet je een aantal keuzes maken. 
Eerst kies je een doelgroep, je bepaalt je eigen leespubliek. Maak je een krant voor:

  • docenten;
  • medeleerlingen;
  • leraren/leraressen van groep 7 en 8 van je basisschool;
  • opa’s en oma’s;
  • vaders en moeders;
  • aankomende brugklassers (leerlingen die nu in groep 8 zitten);
  • enzovoort.Hoe kun je het aanpakken?
  • Handig is het om te beginnen met een brainstorm: hoe vinden jullie dat de krant eruit moet komen te zien? Welk formaat? Welke onderwerpen? Welke artikelsoorten? Noteer alle ideeën.
  • Let op: je krant moet je straks in viervoud aanleveren. Houd daar rekening mee bij het vaststellen van het formaat.
  • Vervolgens haal je bij de docent de lijst met verplichte onderdelen en tips.
  • Vergelijk je eigen ideeën met de lijst. Maak vervolgens een definitieve lijst met onderdelen en leg die aan de docent voor.
  • Verdeel de taken en rollen: redacteur, opmaak, bewaken planning, contact met het lezerspubliek, enzovoort. Ieder groepslid krijgt een rol.
  • Daarnaast krijgt ieder groepslid natuurlijk ook de opdracht om twee of meer artikelen / stukjes te schrijven. Uiteraard kun je ook samen een artikel schrijven.
  • Maak een planning.

Hulp: Waar/bij wie?

  • Natuurlijk je docent Nederlands.

Tijd: Hoe lang kun je er aan werken?

  • Aan deze opdracht werk je zes weken.
  • Je werkt er 1 les per week aan. Verder krijg je de komende zes weken zo min mogelijk ander huiswerkvoor Nederlands.
  • Wanneer je de krant een week van tevoren volledig klaar inlevert, krijg je van de docent correctie. De docent geeft dan aan wat goed en minder goed is en geeft suggesties, tips, enzovoort.

Komst: Wat doen we ermee?

  • Je maakt je krant minimaal in viervoud.
  • In de les presenteren groepjes hun krant en gaan we de verschillende kranten lezen.
  • Vervolgens worden (minimaal) drie kranten verspreid onder het publiek (de opa’s en oma’s, leraressen, enz.).
  • Eén exemplaar komt in de klas te h
  • angen.

Opdracht 5: VOLG EEN VAK/ONDERWERP

Deze opdracht maak je in een groepje. 
Kies een vak
In de krant kun je heel veel onderwerpen terugvinden die te maken hebben met schoolvakken. De opdracht die je krijgt is om met je groepje een bepaald onderwerp uit te kiezen. Je kunt kiezen uit de vakken: geschiedenis, aardrijkskunde, levensbeschouwing, biologie en wiskunde. 
Elk vak moet minimaal één keer gekozen worden. Meerdere groepjes kunnen zich bezighouden met hetzelfde vak.

Hoe ga je te werk?
Bij het lezen van de krant ga je op zoek naar onderwerpen die met je uitgekozen vak te maken hebben. Je leest dat artikel zorgvuldig. Als er zaken in het artikel genoemd worden waar je meer van wilt weten, of er worden woorden gebruikt die je niet begrijpt, dan ga je in de vakles aan de docent vragen stellen over dat artikel.
De vakdocenten weten ervan. Zij stellen de komende weken elke les een kwartier tijd beschikbaar om vragen te beantwoorden. Je stelt de vragen klassikaal.

Welke vragen kun je stellen? 
We geven voorbeelden:

  • waarom stormt het in deze tijd van het jaar zo vaak bij New Orleans (aardrijkskunde)
  • hoe is het conflict tussen Israël en de Palestina ontstaan? (geschiedenis)
  • vorige week werd er een pad geboren met twee hoofdjes. Gebeurt dat vaak en hoe kan dat? (biologie)
  • wat houdt ramadan precies in? (levensbeschouwing)
  • ik begrijp deze grafiek niet. Hoe moet ik die lezen? (wiskunde).

Bij Nederlands oefenen we het stellen van vragen. Daarna maken jullie met de groep twee keer per week vragen voor je gekozen vak.
Over 4 weken levert elk groepje de 4 beste vragen én antwoorden in.


toon meer

Vrije trefwoorden