Besteed aandacht aan woordschatontwikkeling

19 december 2019

  • Neem een woordenschattoets af om inzicht te krijgen in de woordenschat van leerlingen. Ook voor de leerlingen zelf kan dit een eye-opener zijn.
  • Maak leerlingen bewust van zelfoverschatting bij woordkennis.
  • Laat leerlingen elkaar woorden ​uitleggen. Zo komt aan het licht wie zichzelf overschat.
  • Laat leerlingen een eigen woordenschrift aanleggen met moeilijke woorden.
  • Leer de leerlingen werken met een stapp​enplan om betekenissen te achterhalen.

Tip 14: Neem een woordenschattoets af
Tip 15: Maak leerlingen bewust van zelfoverschatting bij woordkennis
Tip 16: Laat leerlingen elkaar woorden uitleggen
Tip 17: Woordenschrift
Tip 18: Woordenschatstrategieën

​Tip 14

Neem een woordenschattoets af​

Een manier om docenten (ook van andere vakken) en leerlingen inzicht te geven in de woordenschat van leerlingen is een woordenschattoets afnemen die aan het licht brengt wat de woordkennis is. Geschikte woordenschattoetsen zijn te verkrijgen via​

Diataal: www​.diataal.nl 
De Entreetoets VO van Cito geeft inzicht in het niveau van leerlingen bij leesvaardigheid en woordenschat (en rekenen/wiskunde en studievaardigheden) aan het begin van het voortgezet onderwijs.​​

​Tip 15

Maak leerlingen bewust van zelfoverschatting bij woordkennis

​Voor de docent is lang niet altijd duidelijk welke woorden leerlingen wel en niet kennen. Belangrijk is dat leerlingen zelf een rol nemen in het uitbreiden van hun woordenschat. Struikelblok is dat leerlingen hun woordkennis soms flink overschatten. Een manier om daar aandacht aan te besteden is: haal uit een te lezen tekst een aantal moeilijke woorden, voeg er een aantal nonsenswoorden aan toe (stanten, afronken, afflimatie). Vraag leerlingen aan te kruisen welke woorden ze denken te kennen en welke ze nog moeten leren. (Na lezen van de tekst kunnen ze de te leren woorden met betekenis ter lering noteren).

Wanneer leerlingen van de nonsenswoorden aangeven dat ze de betekenis kennen, dan wordt duidelijk, vooral ook aan henzelf in de individuele nabespreking, dat ze hun woordkennis overschatten. Bespreek expliciet met de leerlingen dat het kunnen inschatten welke woorden je wel of nog niet goed genoeg kent erg belangrijk is voor het beter leren van Nederlands.

Tip 16

Laat leerlingen elkaar woorden uitleggen

​​Laat leerlingen elkaar woorden uitleggen. Of laat leerlingen in een tekst (schoolboek, toets) de voor hen onbekende woorden onderstrepen. Bespreek de moeilijke woorden klassikaal of in groepjes, waarbij leerlingen die het woord niet onderstreepten, de anderen de betekenis uitleggen. ​

Tip 17

Woordenschrift

​​Laat elke leerling een eigen woordenschrift bijhouden met woorden die hij moeilijk vindt en vaak tegenkomt. Zo’n woordenschrift moet bij voorkeur meer zijn dan een verzameling losse woordjes. De samenhang tussen woorden (synoniemen, tegengestelden, middel-doel, deel-geheel, etcetera) moet zoveel mogelijk in het woordenschrift tot uitdrukking kunnen komen. Reik leerlingen daarvoor de benodigde structuur aan.​

​Tip 18

​​​Woordenschatstrategieën

Maak leerlingen duidelijk:
dat het soms niet nodig is om alle moeilijke woorden in een tekst precies te begrijpen;
dat je altijd eerst moet proberen om verder te lezen omdat je dan vaak zelf achter de betekenis van een onbekend woord komt. Laat leerlingen voorbeelden zien van een moeilijk woord dat door de context verklaard wordt.
Een aantal vaste vragen helpt daarbij. Doe hardop voor hoe je tijdens het lezen van een moeilijke tekst deze vragen langs kunt lopen en beantwoorden.

Vaste vragen om de betekenis van moeilijke woorden te vinden:

1. Lijkt het een belangrijk woord?​

  • Nee, lees dan gewoon verder in de tekst.
  • Ja, ga door naar stap 2.

2. Staat er een plaatje dat de betekenis van het moeilijke woord duidelijk maakt?

  • Nee, ga door naar stap 3.
  • Ja, lees dan verder in de tekst.

3. Lees een paar zinnen verder. Staat er een synoniem, een voorbeeld, een definitie of iets anders waardoor het woord duidelijk wordt?

  • Nee, ga door naar stap 4.
  • Ja, lees dan verder in de tekst.

4. Herken je stukjes van het woord waardoor je het woord ongeveer snapt?

  • Nee, ga door naar stap 5.
  • Ja, lees dan verder in de tekst.

5. Kun je hulp vragen aan je klasgenoot of aan je docent?

  • Nee, ga door naar stap 6.
  • Ja, lees dan verder in de tekst.

6. Staat de betekenis in het woordenboek?

  • Ja, controleer of de gevonden betekenis in de tekst past