Lesvoorbeelden


Steenbakkers: werken met diploma's​​​​​​

De leerlingen werken in de brugklas aan het "diploma A voor de werkwoordsspelling". De test, die in het begin van de brugklas wordt afgenomen, bestaat uit 25 opgaven werkwoordsspelling; bij vijf fouten of minder zijn de leerlingen geslaagd. Leerlingen die het diploma behaald hebben (sommigen doen dat al in twee lessen!) mogen stoppen met het werken aan spelling. Andere leerlingen doen er (veel) langer over.

Nadat het diploma is behaald, draait het alleen nog om de transfer naar gewone schrijfproducten (brieven, proefwerken Nederlands, opstellen en dergelijke). Zolang de leerlingen daarin weinig werkwoordsfouten m aken, is er niets aan de hand. Wanneer een leerling teveel fouten maakt, volgt een individuele "herkeuring". Een leerling die daarvoor zakt, moet opnieuw oefenen voor zijn diploma A.

In de tweede en derde klas werken de leerlingen aan het "diploma B voor de werkwoordsspelling". Bij dit diploma moeten de leerlingen weer werkwoorden vervoegen, maar er komen ook andere vaardigheden aan bod. Leerlingen moeten twee korte teksten met storende werkwoordsfouten, geschreven voor de schoolkrant, corrigeren. Verder moeten ze tien werkwoordsvormen invullen in een opstel dat door een medeleerling geschreven is.

Steenbakkers' lesmateriaal bestaat uit een syllabus Werkwoordsspelling, waaraan de leerlingen zelfstandig, maar met (een variërende mate van) steun van de docent en in duo's werken, zo lang als nodig. Bij veel opdrachten wordt van de leerlingen gevraagd een + te plaatsen wanneer ze (bijna) zeker weten dat ze een werkwoord goed hebben geschreven. Zo maakt een leerling zichtbaar wat hij weet of denkt te weten, kan hij checken of zijn beeld klopt, en maakt hij lacunes zichtbaar.

Na de eerste twee paragrafen uit de syllabus volgen de leerlingen in de brugklas hun eigen weg. Er zijn dan grofweg drie groepen, aldus Steenbakkers. De eerste kan meteen op voor het diploma A, rondt dat examen succesvol af en is voor dat jaar klaar. De tweede groep kan met enig oefenen op niveau komen, gedeeltelijk met steun van de docent, gedeeltelijk zelfstandig werkend. De derde groep vindt de werkwoordsspelling moeilijk, is onzeker of mist motivatie. Deze groep krijgt veel docentsteun. Bij hen kan het ook verstandig zijn eenvoudiger doelen te stellen, omdat ze uitzicht op succes nodig hebben. Dan is het bijvoorbeeld voldoende als ze persoonsvormen en voltooide deelwoorden herkennen en correct kunnen spellen. Hun diploma A schuift dan op naar klas 2.

Steenbakkers' aanpak biedt ook perspectief voor het probleem van slechte spellers in de bovenbouw. Deze kunnen ook daar aan individuele herkeuringen worden onderworpen, waarna ze zonodig opnieuw het diploma A of B moeten behalen door zelfstandig oefenmateriaal door te werken. Op die manier wordt van de leerlingen die dit nodig hebben de spelling geremedieerd, zonder dat spelling als klassikaal onderdeel wordt toegevoegd aan het onderwijs of zelfs het schoolexamen. Steenbakkers zelf stelt overigens dat (op havo en vwo) de meeste leerlingen in klas 3 klaar zijn met de werkwoordsspelling en hun diploma B binnen hebben, zodat de (werkwoords)spelling niet meer als zelfstandig onderwerp in de bovenbouw aan de orde hoeft te komen.

Steenbakkers, J. (2005), Nederlands anders. Een andere aanpak van lessen Nederlands in de onderbouw vo.SLO, Enschede.


downloads