Wat, waarom en hoe?
Het onderwijs Nederlands wordt veelal gekenmerkt door een verkavelde praktijk: vakonderdelen als lezen, schrijven, mondelinge vaardigheden, spelling, grammatica en woordenschat komen gescheiden van elkaar aan de orde. Lesmethodes, zowel in de onderbouw als de bovenbouw, ondersteunen door hun opbouw in hoofdstukken en modules doorgaans deze verkavelde aanpak van het vak.
Zowel uit onderzoek als uit ervaringen van leraren blijkt dat er allerlei nadelen kleven aan een verkavelde praktijk: elke vaardigheid apart op het programma leidt al snel tot overladenheid en bovendien wordt er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid dat vaardigheden elkaar versterken. Die versterkingskans geldt met name voor lees- en schrijfvaardigheid.
Versterkingskans lezen - schrijven
In een meta-analyse van een groot aantal onderzoeken concluderen Graham & Hebert (2010) dat (leren) schrijven de leesvaardigheid van leerlingen vergroot. Schrijven over de teksten die je leest, heeft bovendien een positieve invloed op de verwerking van de inhoud van de tekst (schrijven om te lezen). De onderzoekers bevelen daarom aan leerlingen vaker te laten schrijven én ze te laten schrijven over teksten die ze (moeten) lezen. Schrijfopdrachten die bedoeld zijn om grip op de inhoud van teksten te krijgen, kunnen reflectief (een persoonlijke reactie op de tekst) of waarderend (recensie) van aard zijn, maar ook gericht zijn op het trainen van studievaardigheden (samenvatting, schema, mindmap).
Andersom blijkt het ook effectief om in het schrijfonderwijs gebruik te maken van de leesvaardigheid van leerlingen. Bij dit lezen om te schrijven bestuderen leerlingen samen met de leraar een voorbeeld van een tekst die ze zelf ook moeten schrijven. Dus voordat zij een betoog, beschouwing, recensie of verhaal gaan schrijven, staat de leraar met de klas stil bij typerende kenmerken van een voorbeeld van dat teksttype. Daarbij besteden ze samen aandacht aan het doel en de daarbij passende structuur van de tekst, maar ook aan allerlei aspecten van het taalgebruik, zoals stijl, woordkeus, verbindingswoorden, waarbij de insteek is leerlingen te laten zien hoe taal werkt.