Gesprekken over leesvoorkeur in groep 3-4
Ook in groep 3-4 gaan teksten over onderwerpen die dichtbij de kinderen staan, maar anders dan bij groep 1-2 kunnen ze ook over de nabije toekomst of een nabij verleden gaan. De zakelijke teksten hebben een herkenbare structuur. Ze bestaan bijvoorbeeld uit een heldere opsomming, een herkenbare chronologische beschrijving of een duidelijke beschrijving met kenmerken. In de verhalende teksten is het verhaalschema eenvoudig; ze beginnen bij het begin en hebben een gesloten einde. Er is één verhaallijn. Meestal wordt het verhaal chronologisch verteld. De teksten hebben een duidelijke titel en een herkenbare lay-out. In de tekst worden (concrete) signaalwoorden gebruikt en signaaltekens (bijvoorbeeld aandachtstreepjes, getallen of letters om een opsomming aan te geven). Aan de illustraties is te zien om wat voor tekstsoort het gaat. De informatiedichtheid is laag en de informatie wordt overzichtelijk gepresenteerd.
Kinderen vertellen iets over hun leesvoorkeur als iets zeggen over deze tekstkenmerken. Dus als ze een boek beoordelen
- op het onderwerp van de tekst;
- op titel, afbeelding op de kaft, onderwerp:
- op de grootte van de letters:
- op de indeling, opbouw:
- op de stijl.
Je kunt in Leerstoflijnen lezen beschreven in 3.2.2 meer lezen over de tekstkenmerken, die kinderen van groep 3-4 gebruiken bij hun leesvoorkeur (p.134-136).
Best grote letters
Josha pakt een boekje en zegt: “Dat is een beetje te makkelijk”. Op de vraag van de gespreksleider hoe ze dat kan zien zegt ze: “Ik vind het best grote letters”. Ze vertelt dat ze dit boek niet wil kiezen: “Nee ik wil moeilijke”.
Onderwijsbehoefte
De techniek van het lezen is voor Josha in groep 3 nog steeds een uitdaging: fijn zo klein mogelijke letters lezen. De gespreksleider kan met haar het gesprek aangaan over de inhoud van het boek: “Is het eigenlijk niet belangrijker waar een boek over gaat dan hoe klein de letters zijn?” Op die manier kan ze Josha helpen met reflecteren op haar voorkeur: wat vind ik eigenlijk belangrijk? Ook het sorteren van de boeken op de tafel in stapeltjes: letters die klein genoeg zijn en boeken die Josha interessant lijken kan hierbij helpen.
Een beetje te makkelijk
Teun vertelt dat een boekje, dat hoort bij de taalmethode wat te makkelijk is, want hij zit nu in groep 4. Op de vraag van de gespreksleider wat het boekje makkelijk maakt, gaat hij in het boekje uitgebreid aanwijzen waardoor het makkelijk is: het staat er groot, het zijn woorden die niet moeilijk zijn, er staan geen streepjes bovenop, er staan komma’s en puntjes. Als je al deze woorden al hebt geleerd in ‘kerns’ dan wordt het makkelijker. De gespreksleider vat het samen: “je bedoelt dat je deze woordjes allemaal al hebt gehad”.
Onderwijsbehoefte
Teun is een jongen die moeite heeft met lezen. Hij geeft goed aan wat het lezen voor hem makkelijk maakt. Maar het zou jammer zijn als hij zich bij het lezen zou beperken tot de methodeboekjes. De gespreksleider kan samen met Teun kijken welke andere boekjes op de tafel ook geschikt zouden zijn met de criteria die hij zelf aangeeft: grote letters, woorden die hij kent, punten en komma’s. Zo kan hij langzaam zijn repertoire uitbreiden.
Coole boeken
Tiemko vertelt dat hij alleen maar van coole boeken houdt. Dat kan hij aan de plaatjes zien: want roze betekent ‘niet echt cool’. Dan wijst hij in een stapel boeken (voornamelijk non-fictie en een Waar-is-Wally zoekboek) aan wat er cool is: “Dan wordt het cool, dan wordt het spannend”. Grappig detail is dat Tiemko steeds er aan toevoegt dat het "in het laatste stukje" steeds heel cool of spannend wordt. Blijkbaar vermoedt hij een structuur in boeken die allemaal toewerken naar een spannend hoogtepunt.
Onderwijsbehoefte
Een gesprek over wat een boek spannend maakt zou een goed vervolg zijn voor Tiemko. Dat geldt voor boeken die hij kent, maar hoe kun je nu aan een nieuw boek zien of het spannend is? Of kun je het vragen aan iemand uit je klas, de juf of iemand van de bieb? Als een kind goed weet wat iets voor hem spannend maakt is de keuze van boeken die hem liggen makkelijker.
Kun je het echt lezen?
Tessa pakt een boek, zegt: “Deze ziet er ook wel leuk uit, maar ik heb hem nog nooit gelezen”. Op de vraag van de gespreksleider of ze het boek kan lezen, doet ze het open zegt: “Ja hoor, ik lees nog wel kleinere letters”. De gespreksleider vraagt of ze echt kan lezen en het eens wil proberen. Ze doet het boek open, leest en zegt dan lachend: “Oh het is een andere taal”
Onderwijsbehoefte
Tessa kiest een boek op uiterlijk en lettergrootte, de eerste opvallende kenmerken die de meeste kinderen gebruiken. Een gesprek met haar over die criteria zou haar kunnen helpen zich bewust te worden daarvan. Zijn er ook nog andere redenen waarom je een boek kan kiezen? Hoe kan je het dan aanpakken?