Gesprekken over het opzoeken in teksten in groep 7-8
De activiteiten in groep 7/8 bouwen voort op groep 5/6: leerlingen breiden hun kennis (wat is waar te vinden) en hun vaardigheden (je weg vinden in aanbod en bronnen) uit. Ze bezoeken zelfstandig de bibliotheek en de schoolmediatheek. Ze leren hoe webpagina’s in elkaar zitten (functie en opbouw) met zoekvensters, menu’s en hyperlinks. Ze leren wegwijs worden in bronnen via de computer en leren daarbij zoekmachines te gebruiken. Ook leren ze wat betrouwbare en minder betrouwbare websites zijn. In teksten kunnen kinderen schematisch weergegeven informatie lezen, bijvoorbeeld informatie die in tabellen staat, en ze kunnen aangeven wat deze informatie te maken heeft met de tekst.
Inzicht in de manier waarop kinderen informatie in teksten opzoeken krijg je als leerlingen in een gesprek iets vertellen over:
- Het opsporen van specifieke informatie
- Het werken met trefwoordenregisters en alfabetisch geordende systemen
- Het gebruik van naslagwerken, woordenboeken
- Het interpreteren van grafieken, schematische informatie
In Leerstoflijnen Lezen beschreven lees je in paragraaf 3.4.3 meer over het opzoeken in teksten door leerlingen in groep 7 en 8 (p.160).
Junior of basis
In dit fragment vergelijkt Jahin twee woordenboeken met elkaar: het Van Dale Juniorwoordenboek en het Van Dale Basiswoordenboek Nederlands. Ze concludeert dat ze verschillend zijn: in het Van Dale Basiswoordenboek Nederlands staat meer. Jahin vindt dat de woorden in het Juniorwoordenboek beter worden uitgelegd, maar klasgenoot Ahmet vindt juist dat het Basiswoordenboek dat beter doet. Bovendien vind je daar woorden in die je in het Juniorwoordenboek niet kunt vinden.
Onderwijsbehoefte
Ahmet laat zien dat hij het verschil kent tussen twee woordenboeken en hij weet ook wanneer je welk woordenboek moet pakken als je een woord wilt opzoeken. De gespreksleider had dit nog verder met Ahmet kunnen uitdiepen door daadwerkelijk een moeilijk woord in beide woordenboeken op te zoeken. Is het soms ook handiger om juist het Juniorwoordenboek te pakken?
Het studiewoordenboek
In dit fragment vraagt de gespreksleider de jongens om een boek te pakken dat ze op school wel eens gebruiken. Marco pakt een dik woordenboek: het Van Dale Studiewoordenboek. De gespreksleider vraagt hem hoe je met zo'n woordenboek omgaat. Marco legt uit dat je er moeilijke woorden in op kunt zoeken. Op vraag of je woorden makkelijk kunt vinden in dit woordenboek, vertelt hij dat het woordenboek een handig snelzoeksysteem heeft met letters aan de zijkant van de pagina.
De gespreksleider vraagt vervolgens hoe je dan binnen een letter-lemma het juiste woord vindt "er zijn heel veel woorden met de J, hoe doe je dat dan?". Klasgenoot Jelte neemt de beurt over en legt uit dat je ook op "volgorde, op alfabet" moet zoeken. Hij demonstreert hoe het werkt. Marco vertelt dat hij het ook zo aanpakt maar dat hij meestal een dunner woordenboek gebruikt (hij pakt het Van Dale Pocketwoordenboek Nederlands). De jongens concluderen dat er in het studiewoordenboek weliswaar meer woorden staan, maar dat het dunne woordenboek makkelijker werkt.
Onderwijsbehoefte
De gespreksleider had de proef op de som kunnen nemen door de jongens in beide woordenboeken een woord te laten opzoeken. Is de omschrijving anders? Ook een gesprek over de vraag welke (type) woorden je nu wel of niet in het Pocketwoordenboek had aangetroffen en welke wel in het Studiewoordenboek kan het begrip over deze twee woordenboeken bij de leerlingen vergroten.
De tijdlijn
Jerry heeft een voorleesverhalenbundel in zijn hand van Arend van Dam. De gespreksleider vraagt hem hoe je in zo'n boek kunt kiezen wat je precies gaat lezen. Jerry vertelt dat je dan kunt gaan kijken bij de tijdlijn achter in het boek. Als je dan bijvoorbeeld informatie zoekt over Vincent van Gogh voor je spreekbeurt kun je zo opzoeken waar dat in het boek staat.
Onderwijsbehoefte
Jerry zoekt in de tijdlijn naar informatie over Vincent van Gogh. Is dat altijd een handige manier om informatie in een boek te zoeken? Welke opzoekstrategieën zijn er nog meer?