Door betekenisvolle relaties te leggen
Een tweede ontwerpprincipe om taaldomeinen met elkaar te verbinden in je taalles is focussen op betekenisvolle relaties tussen die domeinen.
Sommige taaldomeinen zijn in kennis afhankelijk van elkaar: je hebt de kennis uit het ene domein nodig in het andere domein. Je koppelt dan bijvoorbeeld je woordenschatonderwijs direct aan je spellingsles, omdat het handig is de betekenis van woorden te kennen als je ze gaat leren spellen. Of je koppelt bijvoorbeeld een les taalbeschouwing of grammatica meteen aan een schrijf- of spreekles, omdat leerlingen kennis van een bepaald grammaticaal verschijnsel nodig hebben bij een bepaalde schrijfopdracht.
Afhankelijke taaldomeinen
Zet deze stappen in de voorbereiding bij je lessen om deze vorm van samenhang verder uit te werken:
- Bedenk welke domeinen in kennis van elkaar afhankelijk zijn.
- Bedenk voorbeelden, waarin deze samenhang goed tot zijn recht komt.
- Bedenk een volgorde en werkvorm waarin je de samenhang aan de orde wilt stellen.
We werken de stappen kort uit aan de hand van het voorbeeld spelling en technisch lezen.
Stap 1: Bedenk welke domeinen in kennis van elkaar afhankelijk zijn
Kies bijvoorbeeld spelling en technisch lezen.
Bij technisch lezen en spelling is de relatie tussen uitspraak van woorden en hun schrijfwijze het belangrijkste raakpunt. Leerlingen kunnen woorden makkelijker herkennen als ze hun spelling kennen en omgekeerd kunnen ze ook beter spellen als ze de geschreven woorden goed kunnen uitspreken.
Stap 2: Bedenk voorbeelden, waarin deze samenhang (tussen uitspraak en spelling) goed tot zijn recht komt
Er zijn een aantal voorbeelden waarin de relatie tussen spelling (schrijven) en technisch lezen (verklanken) duidelijk naar voren komt. Bijvoorbeeld:
- De relatie tussen spellen en verklanken is het duidelijkst bij spellingsregels die de klank verklaren. Denk aan klankzuivere woorden en regels voor verdubbeling of verenkeling van letters (nummer, liggen, lopen, haren, idee).
- Of focus op het tegenovergestelde: als de schrijfwijze niet goed af te leiden is uit de klank. Denk aan: gauw, goud, peil, pijl, leid, lijd, cent, zend, vlucht, fut, gaat, slecht, enzym.
Stap 3: Bedenk een volgorde en werkvorm waarin je de samenhang aan de orde wilt stellen
Er zijn twee volgordes denkbaar:
- Je laat de leerlingen eerst (technisch) lezen en gaat vervolgens in op de spelling van een aantal woorden.
- Je behandelt de spelling van woorden en laat de leerlingen vervolgens een tekst lezen waarin die woorden voorkomen.
1. Eerst lezen dan spelling
De leerlingen lezen hardop enkele zinnen uit de tekst, waarbij de leerkracht ze zo nodig helpt bij het bepalen van de correcte (standaard-Nederlandse) uitspraak. Vervolgens moeten de leerlingen de woorden uit de tekst die voldoen aan een criterium (bijvoorbeeld alleen de klankzuivere woorden, of alleen de woorden waarvan de schrijfwijze niet goed is af te leiden uit de klank) zelfstandig spellen (dus zonder de tekst erbij).
2. Eerst spellen dan lezen
- Je selecteert woorden uit een tekst die aan een criterium voldoen (bijvoorbeeld alleen klankzuivere woorden) en maakt daarvan een spellingsoefening (dictee).
- Leerlingen schrijven de woorden die je uitspreekt op (liefst in korte verhelderende zinnen ontleend aan de tekst, bijv. “De kleur van de muur is wit.”).
Let op: dit dictee is een oefening waarvan geleerd moet worden, geen toets! - Tijdens het dictee loop je rond om te zien of de leerlingen de woorden die aan het criterium voldoen correct spellen. Indien dat niet het geval is, vraag je ze het woord zelf uit te spreken en geef je aanwijzingen voor de correcte spelling (bijv. de spelling van wit is met een korte “ï”, want zo klinkt de “i” normaal).
- Als vervolg op de spellingsoefening wordt de tekst gelezen, waarbij de leerlingen om de beurt enkele zinnen hardop lezen. Besteed speciaal aandacht aan de uitspraak van de woorden die aan het criterium voldoen en zo nodig (wanneer leerlingen moeite hebben met de uitspraak en vooral bij ambigue spelling!) aan de betekenis van die woorden.