Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
In Portaal komen alle aspecten van het taalonderwijs in het basisonderwijs aan de orde.
Kerndoel 5
De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.
Kerndoel 8
De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.
Kerndoel 9
De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
Kerndoel 10
De leerlingen leren bij de doelen onder «mondeling taalonderwijs» en «schriftelijk taalonderwijs» strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
Kerndoel 11
De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen - regels voor het spellen van werkwoorden; - regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden; - regels voor het gebruik van leestekens.
Kerndoel 12
De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder «woordenschat» vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
Kerndoel 1
De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2
De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 9
De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10
De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Kerndoel 1
De leerlingen leren zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2
De leerlingen leren zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leren het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3
De leerlingen leren strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van hun woordenschat.
Kerndoel 4
De leerlingen leren strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten.
Kerndoel 6
De leerlingen leren deel te nemen aan overleg, planning en discussie in een groep.
Kerndoel 7
De leerlingen leren een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 9
De leerlingen leren taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10
De leerlingen leren te reflecteren op de manier waarop zij hun taalactiviteiten uitvoeren en leren, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Kerndoel 4
De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema's, tabellen en digitale bronnen.
Kerndoel 5
De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.
Kerndoel 6
De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale.
Kerndoel 7
De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten.
Kerndoel 8
De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.
Kerndoel 9
De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
Kerndoel 1
De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
Kerndoel 2
De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.
Kerndoel 3
De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.
Kerndoel 5
De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.
Kerndoel 8
De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.
Kerndoel 10
De leerlingen leren bij de doelen onder ’mondeling taalonderwijs’ en ’schriftelijk taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
Kerndoel 12
De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ’woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
Kerndoel 1
De leerlingen leren zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2
De leerlingen leren zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leren het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 6
De leerlingen leren deel te nemen aan overleg, planning en discussie in een groep.
Kerndoel 7
De leerlingen leren een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 10:
De leerlingen leren bij de doelen onder 'mondeling taalonderwijs' en 'schriftelijk taalonderwijs' strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
Kerndoel 11:
De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen:
- regels voor het spellen van werkwoorden;
- regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;
- regels voor het gebruik van leestekens.
Kerndoel 12:
De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
Kerndoel 2:
De leerlingen leren zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leren het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3:
De leerlingen leren strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van hun woordenschat.
Kerndoel 10:
De leerlingen leren te reflecteren op de manier waarop zij hun taalactiviteiten uitvoeren en leren, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Ankergetallen zijn getallen die belangrijk zijn door hun plaats in de telrij of door hun speciale getalstructuur: 1, 5, 10, 25, 50, 75, 100, ... Ze spelen een belangrijke rol bij het inzicht in de wereld van de getallen, het schattend en het handig rekenen, het afronden en bij het onderling verbinden van gehele getallen, kommagetallen en breuken. Bijvoorbeeld:
- Ordes van grootte:
- 1, 10, 100, 1.000, 10.000, 100.000, 1.000.000 en eventueel verder;
- 0,1, 0,01, 0,001, 0,000.1 en zo kleiner.
- Bijzondere getallen tussen ordes van grootte: tussen 10 en 100 bijvoorbeeld:
- 25, 50, 75, die op kwarten liggen;
- 20, 40, 60, 80 die op vijfden liggen, zoals bij het geld,
en eventueel - 331/3 en 662/3 die op derden liggen.
- Deze zelfde soort ankergetallen heb je ook tussen 0 en 1, zoals bij:
- 0,25 - 0,5 - 0,75.
- Getallen en breuken in verband met de klok:
- 1, 3, 6, 9, 12 en zo verder;
- 60 en 3600;
- de breuken 1/4, 1/2, 3/4.
- Getallen in verband met de kalender:
- aantallen dagen per jaar en per maand;
- veelvouden van 7 en zo verder.
- Belangrijke relaties zijn bijvoorbeeld:
- 1/2 = 0,5 = 50% = 1 op 2;
- 3/4 = 0,75 = 75% = 3 op 4;
- 1/3 = 0,333 = 33,3% = 1 op 3.