Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
Het examenprogramma Nederlands bestaat uit acht exameneenheden die voor alle leerwegen gelden (de kerndelen, bijvoorbeeld leesvaardigheid) en drie exameneenheden uitsluitend voor de gemengde en theoretische leerweg (de verrijkingsdelen, bijvoorbeeld schrijven op basis van documentatie).
De exameneenheid Oriëntatie op leren en werken moet getoetst worden op het schoolexamen en leent zich meer voor praktische opdrachten dan voor een schriftelijke toets.
Deze exameneenheid geldt voor alle leerwegen, moet getoetst worden op het schoolexamen en kan bij het examineren van alle taalvaardigheden meegenomen worden in de beoordeling.
Leervaardigheden in het vak Nederlands wordt voor alle leerwegen getoetst in het centraal examen en daarom ook gespecificeerd in de syllabus: De kandidaat beheerst een aantal strategische vaardigheden die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen
De syllabus geeft een specificatie voor deze exameneenheid, die ook richting kan geven aan de schoolexamens. Ook het referentiekader Mondelinge taalvaardigheid - luisteren 2F kan richting geven.
De leerlingen moeten voor deze exameneenheid dus laten zien dat ze mondelinge taal als communicatiemiddel (in monoloog en in interactie) kunnen gebruiken en dat ze rekening kunnen houden met taalvariaties.
Leerlingen moeten dus de opbouw van een tekst doorzien, het schrijfdoel van de auteur kunnen noemen, het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst kunnen aangeven of een globale samenvatting kunnen maken en een oordeel kunnen geven over de tekst. Het samenvatten van teksten wordt niet gevraagd van leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg.