Zoeken
verfijn de resultaten
Door een vergrote korf van 2 meter hoog een grote bal proberen te gooien met mikplaatsen tussen de 1,5 en 2 meter.
Gooien op een korf of basket vanaf drie verschillende afstanden 1,5 en 2 en 2,5 meter; als je vijf keer raak gooit, mag je een plaats naar achteren.
Op een mat ligt een kind op zijn buik en een ander probeert hem om te draaien en op de rug te houden (te controleren).
Eén speler zit in handen- en knieënstand op een mat en een andere speler probeert door de armen onder de eerste arm en het eerste been en over het tweede arm en been (de 'kantelslang') te plaatsen en te duwen de ander te kantelen. De eerste speler probeert dit te voorkomen.
Eén speler zit in handen- en knieënstand op een mat en een andere speler probeert door de armen onder de eerste arm en het eerste been en over het tweede arm en been (de 'kantelslang') te plaatsen en te duwen de ander te kantelen en te controleren in rugligging. De eerste speler probeert dit te voorkomen.
Komen tot steun op een zwaaiend toestel om de zwaai te vergroten of te onderhouden.
Afzetten om lang te zweven voor en/of na de handenplaatsing op een steunvlak.
Bekende getallen fungeren dan als referentie(aantallen). Het opbouwen van een repertoire van dergelijke referenties is een voorwaarde om schattenderwijs met aantallen te kunnen en durven omgaan.
Als de kleuters weten dat er 26 kinderen in hun groep zitten, dan weten ze al snel raad met de vraag hoeveel jassen er aan de kapstok bij de klas hangen. Er zijn veel hoeveelheden waarover je zó vergelijkenderwijs iets kunt zeggen.
Bij dat vergelijken kun je ook in verhoudingen denken, zoals in de volgende bovenbouwvoorbeelden: Hoeveel inwoners in een stad of dorp wonen, is vaak gemakkelijk op te zoeken. Hoeveel woningen er zijn of hoeveel (aanstaande) brugklasleerlingen is moeilijker te vinden. Toch kun je iets over het aantal woningen zeggen, als je bijvoorbeeld weet dat er tussen de twee en drie mensen per woning wonen. En over het aantal brugklassers kun je wellicht iets zeggen als je weet dat er in heel Nederland ongeveer 200.000 kinderen per leeftijdsjaar zijn. Dus 200.000 brugklassers op 16.000.000 mensen.